woensdag, maart 11, 2009



Niet alleen natte voeten


Op 4 maart 2006 schreef ik een blog (hier) dat als het smelten van het ijs op Groenland in dat tempo bleef versnellen, het in Nederland niet zou blijven bij alleen natte voeten.

In latere blogs veronderstelde ik dat rond 2100 de zeespiegelstijging mogelijk wel eens in de buurt van 1 meter of meer zou kunnen komen te liggen.

Inmiddels komen er helaas steeds meer berichten (hier) die deze verwachting van toen bevestigen. Wat drie jaar geleden nogal speculatief leek, lijkt inmiddels steeds plausibeler te worden. De verwachtingen stijgen nog belangrijk sneller dan -- op dit moment -- de zeespiegel zelf. Naar verwachting zal dat niet zo blijven. De voorspellingen zullen op een gegeven ogenblik stabiliseren, maar de zeespiegel helaas niet.


zondag, oktober 19, 2008


Groenland smelt 3x sneller

Nederlanders genieten voorlopig vooral van de opwarming van de aarde. Meer mooi weer, hogere temperaturen en zachtere winters.

Toch kan het ook te warm worden. Als het ijs op Groenland smelt, stijgt het zeeniveau met iets van 6 meter of meer. Als een klein stukje van het ijs op de Zuidpool smelt, gebeurt precies hetzelfde. Deskundigen maken zich zorgen over dat Zuidpool-ijs. Ik heb tot nu toe gedacht dat het Groenlandse ijs misschien eerder massaal zal smelten dan het Zuidpool-ijs voor een klein stukje, maar dat hoeft natuurlijk helemaal niet.

De reden om te denken dat Groenland relatief snel zal smelten, is dat het eiland omgeven is door zee en dat het een stuk zuidelijker ligt dan de Noordpool. Zodra het poolijs zomers volledig gesmolten is, kun je verwachten dat het Groenlandse ijs in ieder geval in de zomer relatief snel gaat smelten.

In Environmental Research Web van 10 october 2008 (hier) kom ik nu de volgende verontrustende passage tegen:
Melting in northern Greenland lasted up to 18 days longer than previous maximum values. The melting index, i.e. the number of melting days times the area subject to melting) was three times greater than the 1979–2007 average, with 1.545.106 km2 over many days. The findings were reported in the October 6 edition of EOS, a weekly newspaper published by the American Geophysical Union.


Een belangrijke vraag is natuurlijk: waarom is de smeltindex dit jaar 3x groter. In het overzicht van het NSIDC wordt juist aangegeven dat het een relatief koude zomer was in het poolgebied dit jaar. Wel is de hoeveelheid drijvend poolijs dit jaar vermoedelijk op een nieuw minimum aangekomen.


vrijdag, september 05, 2008


Plaatje poolijs dikte/leeftijd per 2/08





Soms zegt een plaatje meer dan duizend woorden. Het plaatje links geeft de gemiddelde ijsdikte in de periode 1985-2000. Paars is 6 jaar oud of ouder ijs. Donkerrood is ijs van 1 jaar oud. Het rechterplaatje geeft de situatie in februari 2008. Duidelijk te zien is dat nu bijna al het ijs 1-jarig is.

Het bovenstaande plaatje is afkomstig van de site van National Geographic News (hier).


Mark Serreze over verdwijnend poolijs


'The trouble is that sea ice is now disappearing from the Arctic faster than our ability to develop new computer models and to understand what is happening there.' (Mark Serreze, US National Snow and Ice Data Centre, Boulder, Colorado) (bron)


donderdag, september 04, 2008


Rapport Deltacommissie


Voor onderstaande stukje over het rapport/advies van de Deltacommissie heb ik me gebaseerd op NRC Handelsblad, 3/9/2008, p.3, 'Geen draconische maatregelen, wel veilig' van Arjen Schreuder. Op de site van NRC vond ik dit. Het stukje heb ik ook als reactie geplaatst op de site van NRC Handelsblad.

--------------



Het rapport van de Deltacommissie is uitermate interessant. Voor het eerst geeft een overheidscommissie aan dat het water op termijn 4 meter gaat stijgen. Dat is nog niet alles. De grafiek van de commissie laat zien dat het daar volgens haar niet bij zal blijven. Die grafiek loopt niet alleen op, maar loopt steeds sneller op. Je moet dus niet alleen alle dijken voortdurend ophogen, maar je moet ze zelfs steeds sneller ophogen. Je hoeft dus geen helderziende te zijn om te voorspellen dat dat vroeg of laat mis zal gaan.

Interessant zijn verder ook de reacties op deze site. Die zijn voor een groot deel niet in de trant van laten we proberen zo lang mogelijk droge voeten te houden, maar in de trant van: wat is het probleem? Waarom moet dat ons goede geld kosten? Een erkend recept voor dijkdoorbraken. Mensen denken dat het zo'n vaart niet loopt, bezuinigen op de dijken en waterkeringen en dan...

In het rapport zitten nog meer aardige dingen. Zo worden de voorspellingen van het KNMI voor de zeespiegelstijging na 2050 losgelaten als kennelijk niet realistisch.

Hoewel men dus op termijn een gigantische zeespiegelstijging verwacht die steeds sneller zal gaan, zoekt men de oplossing vooral in het versterken van de dijken. Op termijn is dat dus geen oplossing die blijvend zal werken, maar voor de korte termijn is dat het meest voor de hand liggende.

Volgens waterbouwkundigen kan Nederland met veel moeite nog een zeespiegelstijging van 1,5 meter opvangen. De commissie verwacht in haar scenario dat dat niveau mogelijk al iets na 2100 bereikt wordt.

Het probleem met die voorspelling is echter dat het vooral koffiedik kijken is en dat dat niveau mogelijk al veel eerder bereikt wordt dan we nu voor mogelijk houden. Dat zal bijvoorbeeld gebeuren wanneer het ijs op Groenland massaal smelt.

De Groenlandse ijsmassa is al een aantal jaren aan het afnemen en zou bij volledig smelten het zeeniveau met ruim 6 meter verhogen.

Juist vandaag meldde de BBC dat er opnieuw een gigantisch ijsplaat los is gebroken van het vlakbij liggende Ellesmere Island hier. Ellesmere verliest in sneltreinvaart haar ijs, lijkt het.

Een andere indicator in dit verband is het zee-ijs in de Noordelijke Poolzee. Dit zee-ijs weerkaatst de zonnestraling en isoleert de relatief warme poolzee van de koude poollucht. (Het smelten van dit ijs heeft natuurlijk geen invloed op het zeeniveau omdat dit ijs al drijft.)

Wanneer dit zee-ijs verdwenen is, is het dus moeilijk voorstelbaar dat het Groenland-ijs dat veel zuidelijker ligt, rustig blijft liggen.

Het poolijs was vorig jaar qua oppervlakte op een historisch minimum en dit jaar opnieuw. Verder is het ijs dat er nog wel ligt, dunner dan ooit tevoren. Deze foto laat zien hoe dat zee-ijs er nu bij ligt: hier. Duidelijk te zien is dat er veel te veel blauw in zit, wat overeenkomt met een niet volledige dekking.

Deze grafiek laat de hoeveelheid zee-ijs zien ten opzichte van het gemiddelde over de jaren 1978-2000: hier. Duidelijk is te zien dat de oppervlakte op het einde van 2007 een historisch dieptepunt bereikte en dat we dit jaar opnieuw behoorlijk op weg zijn.

De site van het National Snow and Ice Data Center geeft bovenin een dagelijks kaartje van het zee-ijs: hier. Klikken op het kaartje bovenin. De rode lijn geeft aan waar het ijs eigenlijk zou moeten liggen. Duidelijk te zien is dat de oppervlakte die het ijs beslaat veel en veel te klein is in verhouding tot vroeger. Wat deze site niet laat zien, is dat heel veel van het witte gebied in feite ondertussen al voor een groot deel uit water bestaat. Bij 15% of meer zee-ijs kleurt men het desbetreffende vakje wit.

Zowel Ellesmere Island als het zee-ijs rond de Noordpool lijken dus weinig goeds te voorspellen. De anderhalve meter zeespiegelstijging die Nederland maximaal kan opvangen, zou daarom wel eens sneller een feit kunnen zijn, dan de Deltacommissie denkt.


woensdag, maart 19, 2008


Gletsjers smelten nu vijf keer zo snel als ruim 20 jaar geleden


Door een berichtje in NRC Handelsblad van 18 maart 2008 (p. 8, Het ijs van de gletsjers smelt sneller) wordt ik geattendeerd op de WGMS, de World Glacier Monitoring Service. In het bericht zie ik een grafiek die nogal sensationeel naar beneden loopt, maar verder op basis van het artikel niet goed interpreteerbaar is. Wel weet de krant te melden dat er nog nooit, sinds het begin van de waarnemingen rond 1970 zoveel ijs verloren ging als in het jaar 2006. De krant sluit af met de hoopvolle passage: "Het enorme verlies in de Alpen wordt overigens gecompenseerd door ijsaangroei in Scandinavië."

In gevallen waarin berichten om onduidelijke redenen wat vaag zijn, is het altijd goed de oorspronkelijke bron er even bij te zoeken (hier). Uit grafiek 1A blijkt dan dat de hoeveelheid ijsverlies per jaar sterk kan fluctueren. Het is in beginsel dus goed mogelijk dat 2006 een uitzonderlijk jaar was op dit punt. Maar ook 2003 blijkt dan een bijna net zo uitzonderlijk jaar te zijn. Een beetje veel toeval dus.

Grafiek 1B laat een regelmatiger verloop zien. Op basis van de eerste 5 jaar in deze grafiek (1980-1984) laat het ijsverlies zich schatten in die periode als 1 meter in 5 jaar of 20 cm per jaar. (Het verlies wordt uitgedrukt als dikteverlies in w.e.). In de periode 2002-2006 is het ijsverlies ongeveer 5 meter of 1 meter/jaar.

In een periode van iets meer dan 20 jaar is het ijsverlies dus ongeveer vervijfvoudigd! Bij het doortrekken van die trend zou over weer iets meer dan 20 jaar dan een 5 meter per jaar verloren gaan. Rond 2050 zou dan per jaar een 25 meter aan ijs afsmelten. Het zal duidelijk zijn dat in dat tempo zelfs zeer dikke gletsjers het niet lang zullen volhouden. In 40 jaar zou er in dat tempo van 2050 al een kilometer dikte (w.e.) afsmelten. De levensduur van de zeer dikke gletsjers (enkele kilometers) zou dan in de orde van 100 jaar komen te liggen.

Ook het idee dat de ijsaangroei in Scandinavië zou kunnen opwegen tegen het afsmelten elders, is nogal wishful thinking. De punten in de grafiek zijn juist gebaseerd op een reeks gletsjers. Het zijn dus gemiddelden. En veel van die aangroei gletsjers zijn er helaas niet, want uit de tabel blijkt dat het om slechts 4% gaat.


donderdag, januari 31, 2008


Smeltend poolijs: hoe lang duurt het nog?


De opwarming van de Aarde leidt natuurlijk tot allerhande problemen. Maar het probleem dat ons Nederlanders het meest zou moeten bezighouden, is de vraag: Wanneer is er zo veel poolijs gesmolten dat Nederland het vermoedelijk niet langer droog houdt? Natuurlijk is dit een belachelijke vraag, want Nederland zal nooit onderlopen! Nooit! Maar laten we nu juist om aan te tonen, hoe onzinnig die vraag is, hem toch even proberen te beantwoorden.

Directe aanleiding voor dit stukje, is een artikeltje van Marion de Boo in NRC Handelsblad van 29 januari 2008 (p. 8) getiteld: Kamperen op het ijs. Ze interviewt daarin Michiel van den Broeke van het Instituut voor Marien en Atmosferisch onderzoek in Utrecht (IMAU) over Groenland, Antarctica en de zeespiegelstijging. Van den Broeke doet veldwerk op Groenland en Spitsbergen en is driemaal op Antarctica geweest. "In 2001 dacht het IPCC dat het zeeijs in het noordpoolgebied pas laat in de 21e eeuw aan het eind van de zomer verdwenen zou zijn, nu denken we dat dat al rond 2013 kan gebeuren. Zelfs sommige conclusies uit het laatste IPCC-rapport uit 2007 zijn al weer achterhaald." Als ik dit lees, moet ik denken dat de IPCC denkbeelden nog sneller smelten dan het poolijs.

Van den Broeke vertelt dat ze zich vooral richten op de massa van de ijskappen in hun onderzoek. Op dit moment verliezen die ijskappen een 100 kubieke kilometer ijs per ijskap per jaar. Dat is goed voor 20% van de huidige zeespiegelstijging.

Maar hoeveel stijgt het zeeniveau met 100 kubieke kilometer ijs, vraag ik me af. Even zoeken leert dat het ijsverlies van Antartica op dit moment leidt tot een zeespiegelstijging van 0,5 millimeter (hier). Het Groenlandse ijs levert dezelfde bijdrage, dus samen levert dat 1 mm per jaar op. Wel, dat lijkt mee te vallen. In 100 jaar hebben we dan 10 cm stijging. Dan kunnen we voorlopig wel weer even autorijden.

Wacht even, hetzelfde artikel geeft aan dat het verlies aan ijs in 10 jaar ongeveer verdubbeld is. Over weer 10 jaar is het verlies aan ijs dus mogelijk al 2 millimeter per jaar. Niemand weet natuurlijk zeker hoe het precies met het smelten van dat poolijs zal gaan. Maar wat als dat smelten inderdaad iedere 10 jaar blijft verdubbelen? In de wiskunde heet dat, dat we een exponentieel verband veronderstellen. Over 30 jaar zouden we dan per jaar te maken hebben met 4 millimeter zeespiegelstijging. Over 100 jaar bedraagt de stijging dan 1024 mm of meer dan 1 meter PER JAAR.

Voor Nederland wordt er van uitgegaan dat we 1 meter zeespiegelstijging nog wel kunnen opvangen, maar dat het bij 1,5 meter niet meer vol te houden is. Ik maak een ruwe berekening en kom uit op 2077, afgerond 2080. De zeespiegelstijging ten gevolge van alleen de ijskappen van Antartica en Groenland bedraagt dan ruwweg een 125 cm. De stijging door gletsjers elders en door de uitzetting van het warmere zeewater komt daar nog eens bovenop, zodat we dan ongeveer op 150 cm of hoger moeten zitten. Dat is over ongeveer 70 jaar dus.

Natuurlijk is dit maar een ruw model. Aan de andere kant blijken ruwe modellen het in de wetenschap vaak beter te doen dan heel verfijnde. En het kan best zijn, dat het allemaal twee keer zo lang duurt. Het kan ook best zijn dat het allemaal nog veel sneller gaat. Maar als het model een beetje klopt, zou het over ongeveer 70 jaar goed mis moeten zijn. En dat kan dus ook best het dubbele worden: 150 jaar. Maar de duizend jaar waar we het nog minder dan een jaar geleden over hadden, lijken dus opeens niet erg realistisch meer.



vrijdag, november 30, 2007


Vastgelopen onderwijs door procesgericht denken


In de Volkskrant van vandaag kan ik lezen over de scholierenstaking (Volkskrant, 30 november 2007, p. 1, Scholen weten zich geen raad met scholierenstaking). Het achterliggende probleem is de 1040-uur norm die de Tweede Kamer de minister dwingend aan de scholen heeft laten opleggen.

Hoe merkwaardig die norm is, ontdekte ik samen met mijn zoon in het kader van het vak Project Management. Volgens zijn leerboek moeten doelen SMART zijn. Dat wil zeggen: Specifiek, Meetbaar, Aanwijsbaar (d.w.z. de mensen die verantwoordelijk zijn)/Acceptabel (voor de uitvoerders), Realistisch (uitvoerbaar) en Tijdgebonden (deadline). Als voorbeeld kozen we de 1040-uur norm.

Die 1040-uur norm is specifiek, meetbaar (je kunt aangeven hoeveel je er onder zit), aanwijsbaar (de instellingen die hem moeten uitvoeren zijn de scholen) en de norm is tijdgebonden (de 1040 uur moeten ieder schooljaar gehaald worden). Maar is die norm ook acceptabel? Wat is het nut? De echte reden voor die norm is natuurlijk dat kinderen iets moeten leren. Het doel zou dus niet moeten zijn dat kinderen 1040 uur op school zitten, maar dat ze de nodige dingen leren. De norm is dus een typisch geval van een fout gekozen doel. Men wil naar Amsterdam en kiest als doel om 200 kilometer met de auto te rijden. Maar na afloop ben je nog steeds niet in Amsterdam.

Behalve dat de norm dus verkeerd gekozen is, is de norm ook nog eens niet realistisch. Want je kunt hardwerkende gymnasium leerlingen moeilijk verplichten nog meer kostbare uren op school rond te lummelen.

Op pagina 25 van diezelfde Volkskrant het artikel Het wurgen van de trotse vakdocent over onder andere het boek van Ton van Haperen: De ondergang van de Nederlandse leraar. Hij schetst een weinig opwekkend beeld van de leraar in het moderne onderwijs.

Kan ik hier als docent, trainer en onderwijspsycholoog iets verstandigs opmerken over de problemen met ons onderwijs. Laat ik een poging wagen.

1. De ellende in het onderwijs is in feite beperkt tot het gesubsidieerde onderwijs. Er is geen enkele aanwijzing dat bedrijfstrainingen, sporttrainingen, etc. opeens allemaal slechter zouden functioneren.

2. Onderwijs lijkt voor de gemiddelde Nederlander simpel, maar is het niet. De gemiddelde Nederlander baseert zijn kennis van onderwijs op zijn eigen onderwijs-ervaringen. Een onderwijzer voor de klas. Uitleg. Regelmaat. Discipline. Zo moet onderwijs dus zijn, weet hij/zij tenslotte na tientallen jaren zeker. Van de hele moderne onderwijs-technologie en research is men vrijwel volledig niet op de hoogte.

3. Instellingen krijgen van het Ministerie jaarlijks een grote zak geld. Daar tegenover staat een soort vage verplichting onderwijs te verzorgen. We weten dus nu zelfs hoeveel: 1040 uur.

5. Die instellingen hebben dus veel geld en verder hebben ze een bepaalde structuur. De mensen aan de top hebben de meeste macht, de mensen aan de basis (de leraren en docenten) hebben niets meer in te brengen en te vertellen. Zij krijgen hun orders en moeten verder hun mond houden.

6. Wil je dus binnen zo'n onderwijsinstelling het iets leuker krijgen, dan moet je jezelf omhoog werken. Dat lukt niet door goed onderwijs te geven. Dat lukt alleen door te zorgen dat je managementtaken krijgt en verder doordat je je superieuren stroop om de mond smeert. De kwaliteit van het onderwijs speelt binnen de instelling dus amper of geen rol.

7. Dat wordt ook bevorderd doordat het ministerie wel eist dat er onderwijs wordt gegeven, maar niet controleert wat dat onderwijs precies oplevert.

8. Ondertussen komt en het Ministerie en het managementteam steeds met nieuwe plannen en voorschriften over hoe het allemaal weer totaal anders moet. Want iedere Minister en iedere manager moet natuurlijk wel daadkracht tonen.

9. Studenten krijgen ondertussen geld om te studeren en hebben zodra ze een diploma hebben betere kansen op de arbeidsmarkt. Die willen dus primair zo weinig mogelijk doen, een zo'n leuk mogelijke tijd en verder maar 1 ding: dat diploma.

10. Vakkennis bij docenten is al lang geen selectiecriterium meer. Waarom zou een docent deskundig moeten zijn op een bepaald vakgebied? Maar wat je niet hebt, kun je ook niet overbrengen. Zo simpel is het helaas. Een juf op de basisschool die de essentie van een getal splitsen, niet begrijpt, richt bij pakweg 25 kinderen per jaar gedurende 40 jaar een onvoorstelbare schade aan. We praten dan in totaal over 1000 kinderen.

11. Wanneer een docent wel vakkundig is op zijn vakgebied, is hij nog lang niet deskundig op het gebied van de moderne onderwijstechnologie. Een mens kan niet alles. Het gevolg is dat docenten die en deskundig zijn op hun vakgebied en deskundig zijn op het gebied van moderne instructiemethoden vrijwel niet bestaan. En voorzover ze wel bestaan, hebben ze niets te vertellen, want door het Ministerie en het management wordt hun voorgeschreven wat en hoe ze het moeten doen.

De punten hierboven zijn allemaal negatief geformuleerd. Ze zijn misschien wel juist, maar we schieten er niet veel mee op. Hoe zou je onderwijs dan wel moeten vormgeven?

1. Voor effectief onderwijs hebben we centraal geregelde examens nodig. Vroeger had men het over doelstellingen. Maar met doelstellingen kun je niet meten. Pas wanneer die doelstellingen voortdurend worden uitgewerkt in centrale examens kun je echt meten. Ook uit vergelijkend onderzoek blijkt dat landen met centraal geregelde examens het beter doen. Op het moment dat de school of de docent zelf de toetsing mag regelen, bind je de kat op het spek. De docent zal concluderen dat het allemaal prima is, of hij zal concluderen dat het niet prima is, omdat het een domme leerling was. Iedere externe prikkel ontbreekt daardoor uiteindelijk. Stel je voor dat iedere rijschool haar eigen rij-examen mag afnemen.

2. Voor effectief onderwijs heb je concurrentie nodig. Wanneer je met subsidies de markt beperkt tot enkele grote aanbieders, ben je verkeerd bezig. Zaken als veel kleine scholen zijn dus belangrijk. Dat staat dus haaks op het idee van weinig grote scholen.

Verder moeten kinderen, leerlingen en studenten volledig zelf kunnen kiezen. Dus vrije schoolkeuze en ook vrije keuze van leermiddelen. Het idee dat je kinderen dus zou moeten dwingen naar school te gaan en daar 1040 uur te blijven, is volstrekt achterhaald.

De beslissing hoe een leerling of student zich voorbereidt op een examen, moet worden genomen op het laagst mogelijke niveau. Dat wil zeggen: de leerling of student moet zelf kiezen welke opleiding hij daarvoor wil gebruiken. En wanneer hij/zij het wil doen via zelfstudie uit een boek, is dat ook prima.

Dat betekent ook stoppen met het subsidiëren van onderwijsinstellingen en daarmee kunstmatig verstoren van het prijsmechanisme. Als men onderwijs wil subsidiëren, kan men beter de leerling eventueel via het behaalde resultaat subsidiëren.

3. Voor effectief onderwijs hebben we gemotiveerde studenten en leerlingen nodig. Op het moment dat een diploma op de arbeidsmarkt een bepaalde meerwaarde vertegenwoordigt, willen mensen zich ook inzetten om dat diploma te halen. Het rijbewijs halen vergt een dure opleiding, maar omdat een rijbewijs belangrijke voordelen biedt, zijn mensen toch bereid tot die investering. Op het moment dat je mensen gaat betalen om een opleiding te volgen, zoals nu in feite gebeurt, ben je snel verkeerd bezig.

Als de overheid zich dus wil inzetten voor ons opleidingsniveau, moet ze zich dus allereerst druk maken over centrale examens. Maar waar ze zich in werkelijkheid vooral mee bezig houdt, is het op de been houden van een gigantisch onderwijsapparaat op kosten van de belastingbetaler waarvan de effectiviteit op geen enkele manier is aangetoond. Of gesubsidieerd onderwijs echt enig positief effect sorteert, weten we op het moment helemaal niet. Wel weten we uit Amerikaanse ervaringen dat 'home schoolers' het belangrijk beter doen. Dat voorspelt dus niet veel positiefs voor het gesubsidieerde onderwijs.

Bij de bovenstaande punten staat niets over onderwijsmethoden. En terecht. Je moet onderwijs zien als het bereiken van een bepaald doel. Dat doel moet wel duidelijk zijn aangegeven en gemarkeerd. Anders probeert niemand het te bereiken. Vervolgens heb je verschillende aanbieders van transport naar het doel die ieder hun eigen specifieke onderwijsprogramma volgen. Welke weg en welk vervoersmiddel die aanbieder kiest, is zijn probleem. Als het goed is, kiest uiteindelijk de gebuiker op zaken als prijs, inspanning, gemak. Maar belangrijk is wel dat die gebruiker zeker weet dat de vervoerder hem/haar ook op het beloofde punt aflevert. En daarvoor heb je die centrale examens nodig. Zonder die centrale examens is de markt volstrekt ondoorzichtig.

De politiek werpt zich dus op als aanbieder van onderwijs waarmee ze de markt volledig ontregelt. Wat ze juist zou moeten doen, is een systeem van output-controle in het leven te roepen, zodat gebruikers de kans krijgen onderwijsaanbieders te vergelijken op hun resultaten. Het grote probleem met ons vastgelopen onderwijs is dat men niet resultaatgericht denkt, maar procesgericht. Men concentreert zich op het onderwijsproces (dat wat er allemaal aan onderwijs gegeven wordt) in plaats van op het resultaat (dat wat iemand na afloop kan).

Helemaal verwonderlijk is dit overigens niet. Bij onderwijs zie je het proces duidelijk of althans dat denk je. Je ziet kinderen in een klas met een onderwijzer. Wat je niet ziet, is waar het uiteindelijk om gaat. Een kind dat vlot overweg kan met breuken. Om dat zichtbaar te maken, heb je iets speciaals nodig: een toets. En omdat alle toetsen ook weer van elkaar verschillen is dan de uitkomst nog niet erg zichtbaar. Pas als je de toets goed bekeken hebt, krijg je een idee van de waarde van de uitkomsten. Het gevolg is dat bij onderwijs iedereen denkt aan uren die gevuld moeten worden. En dat vrijwel niemand zich afvraagt, wat nu het uiteindelijke leerresultaat van al die uren is.

Ook het zogenaamde nieuwe leren past naadloos in dit paradigma van het procesgerichte denken. Men concentreert zich op het onderwijsproces en het onderwijsaanbod. Het leerproces moet anders. De leerling moet actiever worden. Vaak is dat ook zo. Maar uiteindelijk kom je op die manier niet verder omdat het resultaat niet gemeten wordt. Het grote probleem bij onderwijs is dat doelstellingen niet meetbaar zijn. Onderwijs is daardoor vooral het produceren van gebakken lucht. Op het moment dat die doelstellingen meetbaar zijn gemaakt door ze te vertalen in landelijke en centrale examens zoals bij het rijbewijs is gebeurd, is in de praktijk het probleem eigenlijk opgelost. Natuurlijk hebben we nog steeds rij-opleidingen en natuurlijk zakken er nog kandidaten. En natuurlijk kost die rij-opleiding veel geld. Maar nergens hoor je geluiden over het dalende niveau van de rij-opleidingen. Integendeel, je krijgt eerder de indruk dat de eisen die aan de kandidaten worden gesteld geleidelijk steeds hoger worden.

Het is verleidelijk je vrolijk te maken over al die domme politici die er zo'n zooi van maken. Toch is dat het probleem wat ontkennen. Ook docenten doen in de praktijk net zo hard mee met dat procesgerichte denken. Wat behandel ik straks in de les? Hoeveel lessen hebben we? Zijn de sheets wel mooi verzorgd? Is er wel een studiehandleiding die aan de norm voldoet? Zijn er wel indrukwekkende opdrachten? Wordt er wel op academisch niveau feedback gegeven? Hoeveel uur staat er voor het onderdeel? Vaak kunnen docenten ook moeilijk anders en vaak zijn ze hier ook tevreden mee. Zij hebben gedaan, wat ze moesten doen.

Zelfs studenten maken zich net zo hard aan het probleem schuldig. In het kader van een studie-onderdeel hebben een 50-tal studenten van mij presentaties gegeven. Deze studenten doen bovendien nog een op communicatie gerichte opleiding. Je zou dus denken dat juist deze groep studenten wel iets weet van het met succes overbrengen van informatie. Mijn ervaringen op dit punt zijn echter genuanceerder. Om te beginnen zijn de verzorgde presentaties ogenschijnlijk van een hoog niveau. De sheets zijn verzorgd. De presentatie is helder en verzorgd. Deze studenten hebben misschien moeite met andere zaken, maar in doorsnee niet met presenteren, lijkt het.

Als je echter de moeite neemt, wat nauwkeuriger te kijken, zie je iets anders. Het doel van een presentatie is bepaalde informatie over te brengen. Het gaat er dus om hoeveel van de aangeboden informatie uiteindelijk nog herinnerd wordt of nog aantoonbaar aanwezig is bij de toehoorders. Je zou denken dat dit uitgangspunt voor dit soort studenten volstrekt bekend zou zijn. Maar dat is het niet. Waarom moet er iets overkomen? Men heeft toch goed gepresenteerd? Dat mensen al dat gepresenteerde niet als een soort videocamera opslaan, is hun schuld toch niet? De focus is dus op de aanbodkant en niet op het resultaat.

Ook bij uitgevers van studieboeken zie je hetzelfde mechanisme in werking. Het studieboek is prachtig uitgegeven in meerkleuren druk. Verder is het verlevendigd met vaak volstrekt niet ter zake doende foto's en plaatjes. Bladzijden zijn soms moeilijk leesbaar doordat de achtergrond in kleur is gedrukt. Sommige studieboeken bevatten amper tekst en vooral veel plaatjes en afbeeldingen. Het boek moet er vooral leuk, levendig en motiverend uitzien. Je kunt dat uitgevers ook niet echt kwalijk nemen, omdat de docent die een nieuw boek kiest, in de praktijk niet de moeite neemt dat boek eerst goed door te lezen. Daarvoor heeft hij geen tijd. Hij/zij is dus geneigd zijn oordeel te baseren op een oppervlakkige indruk.

Monitoring educational achievement is fundamental to understanding the health of a country’s educational system and the health of a country’s education system is central to maintaining its competitive economic advantage and maintaining social and economic progress. Dr. Hans Wagemaker, Executive Director, International Association for the Evaluation of Educational Achievement (IEA).


Als we in Nederland beter onderwijs willen, zullen we de onderwijsresultaten voorop moeten stellen. En dat kan pas, nadat we die landelijk zijn gaan meten en daar landelijke normen voor opgesteld hebben. Op dit punt zou de politiek eindelijk eens wakker moeten worden.


zaterdag, november 17, 2007


Verplichte rekentoets voor de Tweede Kamer?


De olie raakt op. Het CO-2 gehalte van de atmosfeer neemt steeds sneller toe. Met de bestrijding van de opwarming gaat het ook al niet echt goed. In Afghanistan sneuvelt zo af en toe één van onze landgenoten. Ondanks al die ellende heeft de Tweede Kamer haar gevoel voor humor weten te bewaren.

"Deze week besloot de Tweede Kamer een verkennend onderzoek te laten doen naar het creëren van één of meerdere eilanden voor de kust met een oppervlakte van tussen de 50 duizend en 100 duizend hectare..." Peter de Waard prikt in De Volkskrant van zaterdag (10/11/2007, p. 2, "Ach, het denken gaat weer zeewaarts") het hele verhaal op een keurige manier lek. Hij doet dat door een deskundige op dit gebied, waterbouwkundig ingenieur Ronald Waterman, te interviewen.

Wat vindt Waterman van dit prachtige idee? Waterman is nooit negatief, vertelt hij. Hij vertelt ook dat de kosten van landaanwinning dicht bij de kust in ondiep water al 1 miljoen per hectare bedragen. In een zee van 20 meter diep moet je rekenen met een dijk van 30 meter hoog, constante bemaling en uiteraard met een veelvoud van dit bedrag.

De druk die je moet opvangen en afvoeren via het kwelwater is bij een waterverschil van 1 meter 100 gram per vierkante centimeter. Bij 20 meter is dat 2 kg per vierkante centimeter, dus 20 keer zo veel. Het water spuit dus letterlijk de grond uit. Dat betekent niet alleen een dijk van 30 meter, maar ook nog eens als een gek pompen om het kwelwater weg te werken. Laten we niet moeilijk doen en de kosten per hectare schatten op het 20-voudige. In werkelijkheid zal het eerder 200-voudig zijn als het technisch mogelijk is, wat nog zeer de vraag is. Voor onze polder van 100 duizend hectare komen we dan uit op een bedrag van 100.000x20 miljoen euro. Dus 2 duizend miljard euro. Laten we niet kinderachtig doen en zeggen dat we dit bedrag tegen 5% kunnen lenen. Dat is nogal optimistisch wat in werkelijkheid is het een zeer riskante belegging bij zo'n diepe polder. Per jaar bedragen dan alleen de rentekosten per Nederlands gezin al meer dan 15.000 euro. Een leuke financiële molensteen voor het gemiddelde Nederlandse huishouden. Met de stijgende olieprijs kan dat er ook nog wel bij, moet men gedacht hebben.

Je kunt het ook nog anders uitrekenen. Uitgaande van onze veel te optmistische veronderstelling van 20 miljoen/hectare kom je uit op 2000,-- per vierkante meter waarin dan nog niet de kosten van bemaling en verzekering zitten opgenomen. Verder is het onduidelijk of iemand daar durft te gaan wonen en of je dat als overheid zelfs wel kunt toelaten in verband met de veiligheid. Dat wordt dus duur natuurgebied daar in de Noordzee waarvoor je eerst het milieu gigantisch op zijn kop hebt moeten zetten.

Waar een klein land al niet groot in kan zijn. Misschien wordt het tijd dat we niet alleen voor onze PABO-studenten een verplichte rekentoets invoeren, maar ook voor onze volksvertegenwoordigers zodat ze voortaan dit soort sommetjes zelf kunnen maken.


vrijdag, november 02, 2007


Voortbestaan van de mens in gevaar? Ach, nou ja...


In mijn vorige notitie was ik nogal somber over de mogelijkheid het smelten van de ijslaag op Groenland te voorkomen. Ik sta in dat standpunt jammer genoeg niet alleen, lees ik in NRC Handelsblad van 25 oktober 2007 op p. 10: "Van duurzaamheid is geen sprake" door Karel Knip. Het vierde UNEP rapport 'GEO-4' hier is niet echt enthousiast over de vorderingen die de wereld op milieugebied gemaakt heeft sinds 1987. (UNEP is de milieucommissie van de VN.) Niet één van de grote milieuproblemen is sinds 1987 dichter bij een oplossing gekomen. Wel is de wereldbevolking met 1/3 toegenomen in die tijd, de handel met 200%, de uitstoot van CO2 ook met 1/3 en verder namen de inkomens wereldwijd gezien met 2% per jaar toe. Economisch gaat het dus goed, maar met het milieu niet. UNEP ziet de klimaatverandering als het grootste probleem. Volgens UNEP is aanpassing aan de klimaatverandering nu een noodzaak, omdat broeikasmaatregelen, mochten die er nog komen, een verdere stijging van de temperatuur toch niet meer zullen voorkomen. Zo is de verwoestijning van o.a. Spanje waarschijnlijk toch niet meer te keren. De effecten van de steeds intensievere landbouw bedreigen de levensomstandigheden van 1/3 van de wereldbevolking.

In NRC Handelsblad van 31 oktober 2007 (p. 6) publiceert Jan Terlouw een stukje met dezelfde titel als ik hierboven heb gebruikt: Voortbestaan van de mens in gevaar. Ach, nou ja... Aanleiding voor zijn stukje is het hierboven door mij aangehaalde stukje over het UNEP-rapport. Terlouw merkt allereerst op dat dit geen voorpagina-nieuws was. Al die uiterst verontrustende mededelingen waren niet goed genoeg voor de voorpagina. Economisch nieuws is dat al snel wel, dit niet. Er wordt heel wat afgepraat over de klimaatverandering en de noodzaak er iets aan te doen, schrijft hij.

Terlouw vindt dat er technische oplossingen voor handen zijn. Het is een economisch probleem, maar qua kosten zou het om een beperkt percentage van de wereldproductie gaan. Nee, het werkelijke probleem is politiek en de belangen van de grote bedrijven: oliemaatschappijen, elektriciteitsproducenten en autofabrikanten, vindt hij.

Het eerste deel van zijn verhaal lijkt me wel te kloppen. Het tweede deel niet. Wat min of meer wel klopt, is dat we vermoedelijk technisch de zaak zouden kunnen oplossen. En dat zou dan om meer moeten gaan dan de CO2 uitstoot te beperken. Het teveel aan CO2 zou grotendeels weer uit de atmosfeer gehaald moeten worden. Dat is mijn standpunt, maar vermoedelijk nog niet het zijne.

Het grote probleem is echter dat niemand daar echt zin in heeft. Alleen al om de uitstoot van CO2 in Nederland dit jaar weer uit de atmosfeer te verwijderen, zou een gigantisch bedrag kosten. Geen enkele Nederlander zit daar echt op te wachten. We willen graag blijven autorijden, we willen graag met het vliegtuig op vakantie en we willen thuis lekker lang onder een hete douche. En zelfs al zou heel Nederland om gaan dan nog zou ook de rest van de wereld moeten volgen. Op het moment dat je in een ontwikkelingsland moet kiezen tussen geen eten en geen CO2 uitstoot of wel eten en wel wat CO2 uitstoot is die keuze niet moeilijk. Voor ons is die keuze misschien iets minder dramatisch, maar de uitkomst is hetzelfde. Ook wij zijn niet in staat die gemakkelijke auto te laten staan. En ook wij zijn niet bereid in een koud huis te wonen, zo lang het anders kan. En ook wij willen vleestomaten midden in de winter voor onze salades zo lang we die kunnen kopen.

Met of zonder politiek, met of zonder grote bedrijven, op dat punt zitten wij mensen allemaal gelijk in elkaar. We zijn typisch korte termijn denkers en dat zal niet zo maar veranderen. Mentaal zijn we niet opgewassen tegen dit soort lange termijn problemen. Daarom denk ik net als het UNEP dat die opwarming stevig doorgaat en dat we daar maar mee moeten leren leven.

De suggestie dat het voortbestaan van de mensheid in gevaar is, lijkt me op dit moment wat overtrokken. Natuurlijk zullen er veel mensen uiteindelijk overlijden door dit soort zaken. Maar de meesten zullen overleven en lekker doorgaan met CO2 uitstoten.

Eigenlijk vind ik de reactie in de titel, die Terlouw afkeurt, wel verstandig. Wat voor zin heeft het ons hier al te druk over te maken. Sommige dingen heb je in de hand. Andere niet. Dit is iets dat we met zijn allen doen, terwijl we onszelf en onze medemensen niet in de hand hebben. Dat is beroerd, maar het is gewoon niet anders. We moeten er misschien maar mee leren leven.


dinsdag, oktober 23, 2007


Smeltend poolijs: overdrijft Al Gore?


Volgens Karel Knip in de W&O van afgelopen zaterdag zou de ergste overdrijving van Al Gore de suggestie zijn dat de zeespiegel in de nabije toekomst meters gaat stijgen. (Gore stelt dat de zeespiegel tenminste 6 meter gaat stijgen zodra het ijs op Groenland en de Zuidpool is gesmolten, aldus Knip.) Verder zou het een feit zijn dat de zeespiegel op dit moment niet merkbaar sneller stijgt dan hij al 150 jaar doet en dat er geen drama's worden verwacht. Tenslotte stelt hij nog over Gore dat hij 'de emoties zonder de feiten' zou geven.

In de Skeptical Inquirer van mei/juni van dit jaar lees ik in de "IPCC Reports Excerpts" op p. 6/7 de volgende 'opwekkende' mededelingen.

1. Nieuwe gegevens verzameld na het Third Assessment Report laten zien dat de verliezen van de ijskappen van Groenland en Antarctica ''zeer waarschijnlijk" hebben bijgedragen aan de zeespiegel-stijging over de periode 1993-2003. De verliezen aan ijsmassa op Antarctica en Groenland konden worden verklaard doordat er ijs in zee schoof en doordat de hoeveelheid smeltwater de hoeveelheid neerslag overtrof. Let wel: beide ijsmassa's zijn aan het afnemen, aan het smelten dus.

2. De zeespiegel steeg wereldwijd met 1.8 mm per jaar over de periode 1961-2003. In de periode 1993-2003 lag de zeespiegel-stijging hoger met ongeveer 3.1 mm per jaar. Dat is bijna een verdubbeling. Dat is dus in regelrechte tegenspraak met de bewering van Knip dat de zeespiegel niet merkbaar sneller stijgt dan hij al 150 jaar doet.

3. De gemiddelde noordpool-temperatuur steeg bijna tweemaal zo snel als de wereldwijde temperatuur in de afgelopen 100 jaar.

4. Satelliet-waarnemingen vanaf 1978 laten zien dat het poolijs gemiddeld met 2.7% per tien jaar afneemt en dat het zomerijs zelfs met 7.4 % per 10 jaar afneemt.

5. De laatste keer dat de poolgebieden gedurende een lange tijd beduidend warmer waren dan tegenwoordig (ongeveer 125.000 jaar geleden) leidden reducties in ijs-volume tot een zeespiegelstijging van vier tot zes meter.

In het zelfde nummer lees ik ook nog op p. 33 (Stuart D. Jordan: Global Climate Change Triggered by Global Warming, Part I): ''Gletsjers smelten snel en het netto verlies van ijs aan zeewater van Groenland en meer recent van Antartica is alarmerend." De verschillende literatuurverwijzingen die hij geeft, laat ik hier achterwege.

"Een eenvoudige berekening laat zien dat het bevroren water in de Groenlandse ijskap alleen al, indien gesmolten, de wereldwijde zeespiegel zou verhogen met ongeveer zeven meter."

Uit de rest van het artikel blijkt ook nog dat het Zuidpool-ijs steeds sneller in zee schuift terwijl dit ijsverlies niet gecompenseerd blijkt te worden door toegenomen sneeuwval. Mocht het ooit zover komen dat ook het Zuidpool-ijs volledig zou smelten dan moeten we onze dijken nog eens met een '200 feet' (ongeveer 60 meter) ophogen als dat dan nog kan.

We kunnen twee en twee bij elkaar optellen en tot de conclusie komen dat daar vermoedelijk vier uitkomt. We kunnen ook lekker blijven slapen en straks verwonderd wakker worden wanneer het zoute water over onze voeten klotst.

------------
Ingezonden brief naar W&O van NRC Handelsblad op 23/10/07. In de brief naar W&O heb ik de '200 feet' te slordig omgerekend naar meters en vermelde ik dat dit 65 meter is. In werkelijkheid is het ongeveer 60 meter, wat ik inmiddels hierboven heb aangepast.


zaterdag, oktober 13, 2007


Cool It: Smelt Groenland of smelt het niet?


NRC Handelsblad ruimt vandaag royaal ruimte in voor een uitgebreid artikel van Bjorn Lomborg (met schuin streepje door de 'o'): Het wordt tijd voor afkoeling van het klimaatdebat (p. 6). Lomberg heeft ook het boek Cool It: The Skeptical Environmentalist's Guide to Global Warming geschreven dat deze maand verscheen. Royale en gratis reclame dus, maar goed.

Lomberg heeft allerhande argumenten waarom het met de opwarming van het klimaat wel mee zal vallen en waarom het weinig of geen zin heeft, er iets tegen te doen.

Ik denk dat het verheugend is dat iemand als Lomborg een heel boek nodig heeft om aan te tonen dat het allemaal wel meevalt. Dat doet me denken aan de uitspraak van Albert Einstein: 'Als ik echt ongelijk had gehad, was één wetenschapper ook wel voldoende geweest.' Als het met die opwarming echt wel los liep, had Lomborg vast niet een heel boek nodig gehad om zijn briljante idee uit te leggen. Lomborg zijn boek is een teken dat mensen in hun slaap gestoord zijn. Ze draaien zich nog eens om en grommen en grommen. Het is een kwestie van tijd voordat ze echt wakker worden. En zoals altijd: dat ontwaken zal een moeilijk moment betekenen. Lomborg voert een achterhoede-gevecht. We zouden hem graag willen geloven en sommigen zullen hem een tijdje geloven. Maar in feite is de strijd vermoedelijk al gestreden.

Voor Nederland gaat het heel concreet om de vraag of het ijs op Groenland keurig blijft liggen of dat het gaat smelten. In feite smelt het al, dus is het meer de vraag hoe snel het smelten zal gaan en of we dat proces nog kunnen stoppen.

Om dat proces te stoppen zullen we vermoedelijk de opwarming van onze planeet moeten stoppen. Maar misschien krijgt iemand op het laatste moment een geniaal idee, b.v. er een gigantische isolerende deken overheen te leggen. Je weet maar nooit. In ieder geval zal het niet voldoende zijn om een klein beetje minder CO2 uit te stoten. Wat dat betreft heeft Lomborg wel gelijk. Het is niet verkeerd om de CO2-uitstoot te beperken, maar het is duidelijk niet afdoende. Om het probleem echt op te lossen, zou CO2 uit de lucht gehaald moeten worden en opgeslagen moeten worden.

Dat lijkt ingewikkeld en kostbaar, maar in beginsel biedt de vergruizing van olivijn een betaalbare mogelijkheid. Om de verbranding van 1 liter benzine te compenseren, heb je ruwweg ook een liter olivijn nodig. Omdat er nog al wat benzine is verbrand, gaat het dus om enorme hoeveelheden olivijn die je moet vergruizen en verspreiden om de geproduceerde CO2 te binden. Wie betaalt dat? En dat levert uiteraard ook een gigantisch milieuprobleem. Overigens is de vergruizing van Olivijn niet echt kostbaar. Het mineraal zelf komt in gigantische hoeveelheden in de natuur voor. Dat is het probleem niet. De kosten van de vergruizing en de verspreiding zodat het kan reageren met CO2 uit de lucht zijn geschat op een paar dubbeltjes per liter. In feite is deze optie dus in beginsel heel betaalbaar.

Ik denk echter dat het niet daadwerkelijk op grote schaal zo ver zal komen. Het probleem is dat je nu gigantische bedragen moet uitgeven om een toekomstige ramp (want dat is het voor Nederland natuurlijk) te voorkomen. Politici zijn daar niet erg goed in. Ze leven nu en niet straks. Bovendien waarom zouden wij de CO2 van Amerikanen moeten neutraliseren. Het probleem is dus in feite vooral een psychologisch probleem. Je vraagt mensen veel geld uit te geven voor een probleem dat anderen veroorzaakt hebben en dat pas over een tijdje acuut wordt. Dat schiet dus niet op. En dat is ook precies wat we zien op het gebied van de opwarming. Er wordt veel gepraat, vergaderd. Er verschijnen veel rapporten. Mensen schrijven boeken dat het wel meevalt. Of ze schrijven boeken om ons wakker te schudden. Maar het uiteindelijke resultaat is dat er eigenlijk niets gebeurt. Nou ja, er gebeurt wel iets. Er verschijnen steeds meer auto's en steeds grotere auto's (die dus dus nog meer benzine verstoken) op de weg. We vinden het dus een probleem en gaan ondertussen met versterkte krachten door.

Tegelijkertijd zijn er 3 uitermate vervelende factoren, waardoor het probleem niet meer simpelweg is om de uitgestoten CO2 te compenseren. Ten eerste, wanneer de permafrost gebieden in Siberië ontdooien, zal een gigantische hoeveelheid methaan vrij komen en vervolgens zal veel veen oxideren en dus ook CO2 in de lucht brengen. Hierdoor gaat de verdere opwarming nog weer sneller. Het smelten van de permafrost in Siberië is dus een onomkeerbaar proces. Als de permafrost eenmaal ontdooid is, is het kwaad geschied en kan het niet meer teruggedraaid worden.

Een tweede factor is dat door het op korte termijn smelten van de ijskap van de Noordpool de poolzee zonnestraling gaat invangen in plaats van terugkaatsen. Het gevolg is dus dat de poolstreek en daarmee ook Groenland verder opwarmt zodra die ijskap eenmaal verdwenen is. Ook dit lijkt een onomkeerbaar proces. Zodra de ijskap verdwenen is, wordt het uitermate moeilijk hem terug te krijgen.

Een derde factor is dat het smelten van het ijs op Groenland in grote mate onomkeerbaar is. Het ijs dat eenmaal gesmolten is, komt niet meer terug, zelfs niet wanneer de CO2 concentratie weer perfect op de oude waarde (van b.v. 1950) zou staan. Het gaat immers om sneeuw die in de loop van duizenden jaren daar is gevallen en opgeslagen als ijs. Dat kweek je dus niet in een tiental jaar of zo terug.

Het probleem is dus dat je voordat het ijs op Groenland daadwerkelijk gesmolten is, de zaak al opgelost moet hebben. Maar dat vergt natuurlijk wel erg ver vooruitzien en is bovendien helemaal niet zo simpel. Ik wil graag optimistisch zijn, maar dan moet dat wel ergens op gebaseerd zijn. Voorlopig zie ik een ernstig probleem en ik zie nog lang niet dat dat opgelost is.

Erger nog: voorlopig is het probleem in feite nog onbespreekbaar. Men praat dapper over 30 of 60 centimeter zeeniveau die er misschien in 100 jaar bij zou kunnen komen. Tja, gezellig is 5 meter water die op je af komt, niet. Maar zo lang we emotioneel niet in staat zijn daar zakelijk over te praten, zal de oplossing nog langer op zich laten wachten.

Een andere optie die ik hier niet onvermeld wil laten en die misschien helemaal zo gek nog niet is: spuit Nederland op met zand uit de Noordzee. De Noordzee is groot genoeg en met b.v. een meter of zeven zand zouden we grote stukken van Nederland effectief kunnen beschermen. Goedkoop is deze oplossing echter zeker niet. Het betekent b.v. dat alle huizen afgebroken moeten worden en daarna weer opnieuw op de opgehoogde grond moeten worden opgebouwd. Het betekent dat alle wegen opnieuw aangelegd moeten worden. Maar het is misschien wel beter dan gewoon onder water te verdwijnen.

Ondertussen moeten we natuurlijk niet vergeten de positieve kanten van dit 'avontuur' te zien. Zo gaan wij binnenkort weer op vakantie naar dat prachtige Zweden. Het land is prachtig, wijds en de meeste huisjes liggen ver boven zeeniveau en zijn nog spotgoedkoop bovendien. Fijn is ook dat de Zweden niet moeilijk doen over inburgeren. En als je dan weet dat het klimaat ook daar steeds aangenamer wordt... Kortom: ieder nadeel hep zijn voordeel.


IJs op de Noordpool meer dan gehalveerd!


Op 1 mei van dit jaar stond er een kort berichtje in NRC Handelsblad over het afnemende pool-ijs bij de Noordpool: Noordpoolijs smelt onverwacht snel (p. 8). Volgens een artikel verschenen in de Geophysical Research Letters smelt het poolijs veel sneller dan de door het IPCC gebruikte klimaatmodellen aangeven. "De werkelijkheid loopt wel dertig jaar voor op de voorspellingen," aldus het artikeltje in NRC Handelsblad. De onderzoekers (Julienne Stroeve e.a.) verwachten nu dat de Noordpool zomers al ver voor 2050 ijsvrij zal zijn.

Voor ons Nederlanders is deze kwestie nog al relevant, omdat je moeilijk kunt verwachten dat het ijs dat op Groenland ligt (en dus veel zuidelijker ligt) rustig en ijskoud blijft liggen terwijl het veel noordelijkere ijs van de Noordpool gesmolten is. En omdat het ijs op Groenland goed is voor iets van 5 meter extra zeeniveau...

Enig zoeken via Google levert dat de oppervlakte aan arctisch zee-ijs van 2000 tot en met 2005 sterk is afgenomen wanneer we het vergelijken met de periode 1979-2000. Het was 7 miljoen vierkante kilometer en in 2005 was het ruwweg 5,5 miljoen. Maar je weet natuurlijk niet precies of die daling van 1,5 miljoen zich doorzet en je weet ook niet precies de periode. Maar een beetje voorzichtig extrapoleren levert dan inderdaad al snel dat het over een jaar of 50 verdwenen is. De laatste schattingen gebaseerd natuurlijk op de meest recente gegevens en niet deze wat globale die ik hier gebruik, laten dus zien dat het arctische poolijs vermoedelijk rond 2040 echt wel verdwenen is.

In hetzelfde artikel (hier) vond ik een grafiek die eigenlijk nog veel schokkender is. De dikte van het poolijs is -- afgaande op die grafiek -- in een korte reeks jaren gigantisch teruggelopen. De gemiddelde dikte is teruggelopen van iets meer dan 3 meter naar ongeveer 1.80. Die laatste diktemeting is gebaseerd op de jaren 1993-1997 en kan dus inmiddels alweer aanzienlijk afwijken. Om precies te zijn: in de grafiek is niet de dikte van het ijs vermeld, maar de laag die onder de zeespiegel zit. Maar voor het principe maakt dat verder niets uit.

Wanneer je die beide uitkomsten combineert, vind je dat de hoeveelheid ijs is afgenomen van 21 naar ongeveer 10 (meters x miljoenen vierkante kilometers). Met andere woorden: de hoeveelheid is -- als die gegevens nog steeds zouden kloppen -- in luttele jaren gehalveerd.

Je vraagt je af waarom de onderzoekers zelf nog al terughoudend zijn met dit soort gevolgtrekkingen die toch zo voor de hand liggen. Het probleem is natuurlijk dat ze afhankelijk zijn van publieke fondsen, goodwill, etc. en dus hun subsidiegever niet onnodig op stang moeten jagen. Iets soortgelijks zie je in de berichtgeving van het KNMI.

Interessant is ook het verloop van de voorspellingen. Op 4 oktober 2004 wordt de volgende voorspelling gedaan: "Climate models are in general agreement that one of the strongest signals of greenhouse warming will be a loss of Arctic sea ice," he said. "Some indicate complete disappearance of the summer sea ice cover by 2070." (hier). Kort geleden ging de voorspelling naar 2050. Inmiddels is de voorspelling dus "ver voor 2050".

Je vraagt je dan af, hoeveel voor 2050. Of is dat een gekke of onverwachte vraag? Mij lijkt van niet. Het punt is kennelijk dat een meer exacte voorspelling te bedreigend is. Reden waarom men hem maar liever achterwege laat.

Een ander interessant punt is dat allerhande artikelen weten te melden dat volgens het IPCC rapport de zeespiegel-stijging deze eeuw maar beperkt zal blijven tot een 69 centimeter. Let op die belachelijke nauwkeurigheid! Een echte insider voelt onmiddellijk nattigheid. We hoeven ons dus eigenlijk nog nergens zorgen over te maken.

Het vervelende is alleen dat het IPCC-rapport terloops maar toch wel heel duidelijk de stijging van de zeespiegel door het smelten van het ijs op Groenland en op de Zuidpool nadrukkelijk buiten beschouwing laat. Ook hier kun je je afvragen waarom ze dat zo slim doen. En ook hier is de reden weer eenvoudig. Het IPCC rapport is een politiek rapport dat wel goedgekeurd moet worden. Het is dus handig al te belastende informatie wat subtiel te formuleren.

De andere kant is dat de gemiddelde Nederlander een tekstbegrip heeft dat dusdanig is, dat hij dat soort subtiliteiten volledig mist. En niet alleen de gemiddelde Nederlander, want ook de mensen die de kranten volschrijven lijken dat systematisch gemist te hebben.

Labels:



vrijdag, juli 27, 2007


The Power of the Mind


Dat cognitieve gedragstherapie werkt, is inmiddels in brede kring bekend en geaccepteerd. Zo werkt het o.a. bij depressies en zelfs verrassend goed. Maar dat artsen nu ook gevonden hebben dat het werkt bij ziektes als fibromyalgie en CVS terwijl medicijnen het daar laten afweten, hou je als gewoon mens toch bijna niet voor mogelijk. Ik zie het toevallig via een search van het nieuws via Google. Onderschat nooit de kracht van de geest. Let the power be with you!


donderdag, april 05, 2007


Time: Global Warming Survival Guide


Time komt deze week (April 9, 2007) met een speciaal dubbel nummer dat voor de helft gewijd is aan de klimaatverandering.

De conclusie voor wie het nummer leest, is duidelijk. Time is om! De wereldwijde opwarming is niet langer een mogelijkheid, maar een onontkoombaar feit. Omdat Time vaak sterk de stem van conservatief Amerika verkondigt, betekent dat ook min of meer dat conservatief Amerika aan het overstag gaan is op dit punt.

"And make a mess we have. If droughts and wildfires, floods and crop failures, collapsing climate-sensitive species and the image of drowning polar bears didn't quiet most of the remaining global-warming doubters, the hurricane-driven destruction of New Orleans did."

Ik vind het een mooi argument, maar ik zie niet automatisch waarom die overstroming van New Orleans het bewijs zou moeten zijn voor de wereldwijde temperatuurstijging (die er natuurlijk onmiskenbaar wel is).

"What's more, the heat is only continuing to rise." Ja, de grote klap moet nog komen.

In dit verband herinner ik mij een ingezonden brief in NRC Handelsblad ingezonden door 2 wetenschappers die zich gespecialiseerd hebben op de relatie CO2-niveau en mondiale temperatuur in het verre verleden. Hun stelling is dat we moeten uitgaan van een 70 meter hogere zeespiegel over 2000 jaar. Dat lijkt lekker ver weg, maar even omrekenen laat zien dat dit overeenkomt met 3,5 meter in 100 jaar. En dat zou betekenen dat een landje als Nederland binnen een jaar of 40 al ernstige en misschien wel onoplosbare problemen krijgt op dit gebied.

Het leuke aan het Time nummer is dat men heel Amerikaans en heel optimistisch komt met een lijst van dingen die we kunnen doen om de ellende te beperken. Het vervelende is alleen dat al die mogelijkheden die Time opsomt, gewoon niet genoeg zullen zijn. Maar goed, je moet zo'n artikel ook een beetje positief en leesbaar houden.

De meest effectieve optie uit de door Time voorgestelde maatregelen, lijkt me een CO2-belasting. Maar echt effectief is dat natuurlijk ook niet, zo lang niet ieder land dat doet.


Bron: Time, April 9, 2007, p. 42. What Now? Jeffrey Kluger.
En: Idem, 51 Things We Can Do. p. 55.


zondag, februari 11, 2007


Lieve professor Einstein


Ik ben, net als veel andere mensen, een Einstein-bewonderaar. Het leuk van Einstein is dat bij hem ingewikkelde dingen simpel worden. Het boekje Lieve professor Einstein bevat brieven van kinderen aan hem. Maar dat was niet waarom ik het in de uitverkoop kocht. Het bevat ook een aantal brieven van de hooggeleerde aan sommige kinderen en die wilde ik graag lezen.

Helaas zijn dat er niet zoveel. Ik telde er in totaal 19. Bovendien zijn het vaak heel korte briefjes. Dat het er niet zoveel zijn, is misschien niet zo vreemd. Einstein was natuurlijk vooral druk met andere dingen dan brieven aan onbekende kinderen te schrijven ook al schreven ze hem wel in grote aantallen. Verder is het heel goed mogelijk dat ook lang niet alle brieven in het archief van Einstein bewaard zijn.

Naast de brieven van kinderen aan Einstein en de 19 bewaard gebleven briefjes van Einstein aan kinderen, bevat Lieve professor Einstein ook een voorwoord van Evelyn Einstein (een kleindochter van hem) en een korte biografie van zijn leven.

Wat in dat voorwoord van Evelyn Einstein opvalt, is dat ze Albert (haar opa dus) amper heeft meegemaakt. Albert was druk met andere dingen.

Wat mij verder in de biografie van Albert opvalt, is dat zijn eerste kind, Lieserl, zoek is geraakt. Niemand weet precies waar dat kind gebleven is en wat er van geworden is. Vermoedelijk heeft Albert haar zelfs nooit gezien.

Zijn tweede kind, zoon Eduard, had maar weinig contact met zijn vader (p. 54). Vermoedelijk kwam dit ook doordat Albert scheidde van zijn eerste vrouw en in 1933 naar de VS vertrok. Maar Eduard is dan al 13 dus Albert had niet echt haast. Eduard wordt later gediagnosticeerd als schizofreen en opgenomen in een psychiatrische kliniek. Albert neemt niet de moeite hem zelfs ook maar één keer in zijn leven te schrijven of te bezoeken.

Maar het boekje bevat ook leukere informatie. Zo kreeg Einstein als kind regelmatig een tik met een rietje op zijn handen omdat hij op school zo traag was met antwoorden. Kennelijk heeft dat dus goed gewerkt! Maar Albert zelf zag daar de lol niet zo van in. Op eerste kerstdag 1917 publiceerde hij een wat emotioneel stuk getiteld De nachtmerrie in een grote Duitse krant dat gericht was tegen het verschrikkelijk moeilijke eindexamen dat men toen nog in Duitsland hanteerde voor scholieren (p. 71). Hij was een gemiddelde leerling die erg slecht was in het leren van woordjes volgens zijn eigen zeggen (p. 74).

Het boekje is tot stand gebracht en geschreven (afgezien dan van de opgenomen brieven e.d.) door Alice Calaprice. Ook dat levert leuke momenten op. Zo weet Alice op het blad voor de inhoudsopgave te vermelden: "De auteur doneert een deel van de royalties van dit boek aan UNICEF." Je hoeft geen groot Einstein-kenner te zijn om te weten, wat Einstein bij zo'n uitspraak zou denken. Maar voor Alice is dat kennelijk minder duidelijk.

Ook een volgende passage laat een grote kloof zien in de manier van formuleren van Calaprice en Einstein. "Dat Einstein van kinderen hield staat onomstotelijk vast..." Niet alleen is dat heel erg de vraag in het licht van wat we verder over Albert weten, maar zo'n formulering zou hem volledig wezensvreemd zijn. En wat het dan nog erger maakt, is dat Calaprice daar ook geen enkel argument voor aandraagt. Even verderop schrijft ze: "We weten dat Albert Einstein van kinderen hield," (p. 16). Maar de eerste vraag van de grote man zou vermoedelijk toch zijn, welke waarneming precies de basis voor die conclusie zou zijn.

Maar nog is dat allemaal niet erg genoeg. Einstein had een pesthekel aan autoriteit(en) en zag het als een soort wraak van het noodlot dat hij er zelf één was geworden. "Om mij te straffen voor mijn minachting voor autoriteiten, heeft het lot mijzelf tot autoriteit gemaakt" (p. 36). Calaprice schrijft echter vrolijk: "De meeste jongeren wisten echter wel dat Einstein een beroemd man was, die respect verdiende" (p. 17).

Hoe groot de afschuw van Einstein was voor autoriteiten etc. blijkt mooi uit het volgende citaat: "Dat iemand er van kan genieten om in formatie achter de muziek aan te lopen, is voor mij genoeg reden om die figuur te minachten" (p. 36).

Wat mij opvalt in de schaarse brieven die Einstein aan kinderen stuurde, is dat het heel vaak reacties zijn op natuurkundige problemen. Zodra een kind hem per brief een natuurkundig probleem voorlegde, vond hij het kennelijk verleidelijk daar even op te reageren.

Zo stelt Arthur uit Los Angeles het probleem of beweging bestaat als er in de ruimte maar 1 object of waarnemer zouden zijn. Einstein reageert met: "Jouw vraag over hoe het op de wereld zou zijn als er maar een object op die wereld was, kan vandaag de dag niet met zekerheid worden beantwoorden, omdat we niet weten of er ruimte om dat lichaam kon zijn. We weten wel zeker dat het betekenisloos is om te spreken over de beweging van dit object" (p. 117-119).

Ook een brief over God leidt tot een antwoord. "Wetenschappers geloven dat iedere gebeurtenis, ook de aangelegenheden van mensen, worden bepaald door natuurwetten. Een wetenschapper kan dus niet geloven dat gebeurtenissen door gebed, door een bovennatuurlijk vervulde wens, kunnen worden beïnvloed." Maar hij nuanceert vrijwel onmiddellijk dat standpunt wat door te schrijven: "Aan de andere kant raakt iedereen die zich bezighoudt met de voortgang van de wetenschap, ervan overtuigd dat er in de wetten van het universum een bepaalde geest aanwezig is, een geest die superieur is aan die van de mens. Zo kan de wetenschap tot een speciaal soort religieus gevoel leiden, al zal dit gevoel wel veel verschillen van de religiositeit van een naïevere persoon" (p. 127-128).

Een leuk geformuleerd antwoord is ook de brief aan Barbara, Washington, D.C. "Tot nu toe had ik nooit durven dromen dat ik een held was. Maar nu jij me tot held hebt verklaard, voel ik me er één." Let weer op de typische Einstein-formulering. Hij durft niet te dromen dat hij een held is. (Want hoe moet je dat waarnemen?) Maar Barbara heeft hem tot held verklaard en nu voelt hij zich held.

Het vervolg van die brief is ook leuk en wordt vaak aangehaald. "Maak je maar niet druk over je problemen met wiskunde; ik kan je verzekeren dat de mijne nog veel groter zijn." (p. 140).

Aan Tyfanny, Zuid-Afrika. "Maak je maar niet ongerust over de 'gebogen ruimte'. Later zul je begrijpen dat het voor de ruimte de gemakkelijkste vorm is die ze kan hebben. Als je het woord 'gebogen' goed begrijpt, zul je inzien dat het niet zijn alledaagse betekenis heeft."

Op een wanhopige brief van een vader die zijn kind heeft verloren: "Ieder mens is onderdeel van de hele wereld, van dat wat wij het 'universum' noemen, een onderdeel dat door tijd en plaats beperkt wordt. Hij ervaart zichzelf, zijn gedachten en gevoelens als iets dat losstaat van de rest, een soort optisch bedrog van zijn bewustzijn. Het streven om jezelf van deze misleiding te bevrijden is het belangrijkste onderwerp van werkelijke religie. De dwaling moet niet bevestigd worden, maar overwonnen worden, alleen op die manier is het mogelijk om je met je lot te verenigen" (p.186-187).

Op de brief van de Zes Kleine Wetenschappertjes: "Soms heeft de minderheid gelijk, maar in jullie geval niet. Zonder zonlicht is er:
geen graan, geen brood
geen gras, geen vee, geen vlees, geen melkd,
en alles zou bevroren zijn.
Geen LEVEN."

Aan de kinderen van de Westview school. "We moeten ons niet afvragen 'Wat is een dier' maar 'Wat noemen we een dier?' Welaan, we noemen iets een dier als het bepaalde karakteristieken heeft: het gebruikt voedsel, het komt voort uit ouders die op hem lijken, het groeit, het kan zelfstandig bewegen, het sterft als zijn tijd erop zit. Daarom noemen we wormen, kippen, honden, en apen dieren. En hoe zit dat met ons, de mensen? Denk maar eens na over wat hierboven staat en maak dan voor jezelf uit of het normaal is om onszelf als dieren te bekijken."


zaterdag, februari 03, 2007


Loopt Nederland onder?


De Commissaris van de Koningin in Zuid-Holland zag in zijn nieuwjaars toespraak mooie kansen voor zijn provincie in de verwachte zeespiegel-stijging. Nederlanders hebben immers eeuwenlang ervaring met waterkeringen.

Het KNMI spreekt geruststellende woorden. "Nederland zal niet overstromen door de zeespiegelstijging die een gevolg is van de mondiale klimaatverandering, mits er voldoende maatregelen worden genomen. Dat stellen het KNMI en het MNP (Milieu- en Natuurplanbureau) in hun analyses van het vandaag gepresenteerde klimaatrapport van het IPCC." (KNMI: Nederland kan hogere zee aan. NRC Handelsblad, 2 februari 2007, p. 1)

Wie de moeite neemt de bovenstaande zin wat nauwkeuriger te lezen, ziet dat het om een tautologie gaat. Wat er ook zal gebeuren, de zin is altijd waar. Het is niet mogelijk dat er gebeurtenissen optreden waaronder de bovenstaande zin niet waar zou kunnen zijn. Het venijn zit hem in de toevoeging "mits er voldoende maatregelen genomen worden." Achteraf kun je altijd volhouden dat er niet voldoende maatregelen genomen zijn als het wel mis ging.

Waarom die merkwaardige toevoeging? Wil men zich bij voorbaat indekken. Begrijpt men zelf ook wel, dat wat men beweert, in feite onhoudbaar is?

Nog gekker wordt het verhaal, wanneer men de onderbouwing van deze bewering nagaat. De bewering is gebaseerd op een analyse van het klimaatrapport van het IPCC. Men heeft dus zelf geen onderzoek gedaan, geen gegevens verzameld, zich niet in de materie verdiept, maar alleen het rapport van het IPCC gelezen.

Het IPCC-rapport is een consensus-rapport. Dat wil zeggen: een grote groep mensen waaronder ook wetenschappers proberen het in eerste instantie eens te worden over het rapport. In tweede instantie wordt het IPCC rapport samengevat en moet die samenvatting door de regeringen van de betrokken landen geaccepteerd worden. Het is dus uiteindelijk een politiek rapport.

Het idee dat je in de wetenschap gelijk zou hebben via meerderheid van stemmen, verraadt een fundamenteel gebrek aan wetenschappelijk inzicht. Stenen vallen niet naar beneden omdat we dat met zijn allen hebben afgesproken, maar omdat ze dat nu eenmaal doen. Zo kon Albert Einstein terecht opmerken bij de publicatie van het boekje Honderd wetenschappers tegen Albert Einstein dat 1 wetenschapper ook wel voldoende was geweest als hij echt ongelijk had gehad.

Wie dan het vervolg van het artikel leest, stuit op het volgende: "Bij een stijging van minder dan één meter per eeuw en een totale stijging van minder dan vijf meter op zeer lange termijn is met de huidige bekende technieken en ongeveer het huidige kostenniveau de zeebescherming op peil te houden”, aldus het planbureau." Zie je het al voor je. Het water stijgt 4 meter en 99 centimeter en het enige dat we hoeven te doen, is de dijken wat op te hogen. En op een wonderbaarlijke manier kost dat nu nog handen vol geld, maar is dat straks vrijwel gratis. Fabeltjeskrant voor volwassenen.

En wie beweren dit opzienbarende 'nieuws' nu eigenlijk? Zijn dat waterbouwkundig ingenieurs die verstand hebben van waterkeringen? Helaas niet, dus.

Een gigantisch verstrekkende bewering wordt zo even op de voorpagina van NRC Handelsblad verkondigd als een soort feit. De enige onderbouwing voor die bewering is een nogal vage 'autoriteit': het Milieu- en Natuurplanbureau.

Hoe deskundig en objectief is het MNP? Hun missie-statement luidt als volgt: "The Netherlands Environmental Assessment Agency (MNP) supports national and international policy makers by analysing the environmental impact of policies and of trends in society." Met andere woorden: men doet onderzoek in opdracht van de politiek dat bij voorkeur de goeie uitkomsten moet leveren.

Vervolgens kijk ik op hun website bij hun onderzoekteams. Ze hebben er 8, maar niet één van die 8 heeft duidelijke expertise op het gebied van waterkeringen.

Ik denk dan ook dat die mysterieuze waterkering die bijna 5 meter extra water tegenhoudt voor precies dezelfde kosten alleen in de fantasie van het MNP bestaat en kan bestaan. Een virtuele waterkering zogezegd. Helaas is het lang niet zeker dat dat water ook virtueel is.

Volgens de ambtenaren en wetenschappers die het IPCC rapport opstelden, geldt: de zeespiegel zal deze eeuw wereldwijd met 18 tot 59 centimeter stijgen, als gevolg van de uitzetting van het zeewater en het smelten van grote en kleine ijsmassa’s. De verwachting (van het KNMI en mij) is verder dat Nederland zonder al te veel problemen een zeespiegelstijging van 1 meter aan zal kunnen. Dat zou dus betekenen dat we ruwweg en wat tegenvallers incalculerend een 100 jaar zouden hebben om die verwachte zeespiegelstijging op te vallen. Geen reden voor paniek dus, zou men denken.

Helaas is de werkelijkheid weerbarstiger. Het probleem zit hem in het zinnetje: "Bovendien laat het IPPC de versnelde afsmelting, de laatste jaren, van de ijskappen op Groenland en West-Antarctica buiten beschouwing." Maar volgens de redacteur van NRC Handelsblad is dat nu ook weer niet zo'n probleem, want "die afkalving kan leiden tot een extra zeespiegelstijging van tien tot twintig centimeter."

Helaas staat in het artikel daarnaast (Weinig gesteggel over vergaand klimaatrapport, Karel Knip, NRC Handelsblad 2/2/2007, p. 1) iets anders. "Solomon negeerde de geruststellende conclusie en wees erop dat het verder smelten van de ijskappen van Groenland en de Zuidpool de zee uiteindelijk 6 meter kan opstuwen." Karel Knip vindt dat maar onnodig "een alarmistische toon" aanslaan. Tjaa...

Het probleem is niet dat door de uitzetting van het zeewater en het verdwijnen van een aantal gletsjers de zeespiegel 18 tot 59 centimeter gaat stijgen. Het probleem is een gigantische laag ijs op Groenland. Smelt dat ijsblok of blijft dat ijsblok rustig liggen? Dat is de vraag en het probleem.

We weten inmiddels dat naar verwachting de Noordpool zomers vrij van ijs zal zijn over een beperkt aantal jaren. Het lijkt dan vreemd om te denken dat dat gigantische ijsblok dat veel zuidelijker ligt, stijf bevroren blijft.

Het probleem is nog brandender. We weten op dit moment al dat dat ijsblok aan het smelten is en we weten zelfs dat het smelten steeds sneller begint te gaan. Zie mijn eerdere notitie hierover: hier.

Er is nog iets geks. De stijging van de zeespiegel door het smelten van het ijs op Groenland en op de Zuidpool zou volgens het KNMI een 10 tot 20 centimeter hogere zeespiegel geven. Volgens Susan Solomon (van het IPCC) zou het gaan om 6 meter. En volgens Michael Oppenheimer (een Princeton aardwetenschappen prof.) leidt alleen het smelten van het Groenlandse ijs al tot een stijging van ongeveer 6 meter. Dat zijn nogal wild uiteenlopende schattingen.

Als het nu allemaal erg ingewikkeld was, zou je je dat kunnen voorstellen. Maar het gaat om een uiterst simpele som. Je hebt een oppervlakte aan ijs. Verder moet je weten hoe dik die oppervlakte ijs gemiddeld is. Dat levert de inhoud van het ijs. Vervolgens rekenen we dat om naar de massa via de dichtheid van ijs. En daaruit volgt dan weer hoeveel water er vrij komt en omdat de oppervlakte van de wereldzee vrij precies bekend is, volgt daaruit de stijging. Dit is het soort sommetjes dat voor het examen VMBO-TL als voorbereiding dient, omdat ze als examenopgave te gemakkelijk worden geacht. Je kunt je dus veel voorstellen, maar niet dat serieuze wetenschappers met zo'n sommetje grote vergissingen zouden kunnen maken. Toch leveren ze totaal verschillende uitkomsten. Hoe verklaren we dat?

De verklaring lijkt me simpel. Twee van die drie 'wetenschappers' hebben het sommetje helemaal niet gemaakt. Ze kwaken maar wat. De uitkomst van dat sommetje is namelijk zo verontrustend, dat ze de uitkomst maar wegredeneren. Het zal wel meevallen. Dat kan toch niet. Laten we aannemen dat er een klein stukje smelt. Ja, dan is de uitkomst minder verontrustend, maar niet noodzakelijk juister.

De grote vraag wordt dus: wat gaat het Groenlandse ijs doen? Blijft het stijfbevroren omdat het KNMI dat beter uitkomt of trekt het zich niets van het KNMI en Karel Knip aan en begint het rustig te ontdooien zodra de temperatuur boven het vriespunt komt? Ik vrees dat men een groot en rotsvast vertrouwen moet hebben in een interveniërende God om te denken dat dat gigantische ijsblok rustig bevroren blijft terwijl er een warme wind overheen waait.

Er zijn meer redenen om te denken dat dat blok ijs zal smelten. Een eerste reden is dat het CO2-niveau nog steeds snel verder aan het stijgen blijft en zal blijven. Door dat verhoogde CO2-niveau zal de temperatuur van de atmosfeer verder oplopen. Maar ook wanneer we in staat zouden zijn vanaf dit moment helemaal geen CO2 meer te produceren/toe te voegen zou het nog heel erg de vraag zijn of dat ijs niet gaat smelten. Het zal immers een tijd duren voordat er uitgaande van het huidige CO2-niveau een nieuw evenwicht is ontstaan tussen ingevangen en uitgestraalde energie. Tot die tijd zal de temperatuur van de Aardse atmosfeer verder oplopen ook al kwam er geen gram CO2 meer bij.

Een volgend probleem is dat de hoeveelheid omringend ijs steeds kleiner wordt. Het Groenlandse ijs zal daardoor steeds sneller bloot staan aan warme lucht die niet door dat omringende ijs is afgekoeld. Een ander probleem is dat door het verdwijnen van het omringende ijs de omringende omgeving veel sneller door de zon zal worden opgewarmd. Sneeuw en ijs kaatsen het meeste zonlicht terug de ruimte in, maar aarde en zee zonder ijs absorbeert zonlicht en warmt daardoor op.

Nog weer een ander probleem is dat de opwarming in het hoge Noorden veel drastischer lijkt te verlopen dan in de meer gematigde zones. Tenslotte is het Groenlandse ijs niet een keurig blok ijs dat rustig blijft liggen, maar heeft het de neiging weg te glijden en in zee te belanden waar het vervolgens nog sneller smelt.

De vraag is dus in feite niet meer of het Groenlandse ijs zal smelten, de vraag is wanneer het grotendeels gesmolten zal zijn. Verder zullen we niet de tijd hebben tot het volledig of grotendeels gesmolten is, omdat we in Nederland in de praktijk al in de problemen komen bij een zeespiegelstijging van 1.50 meter. En dat betekent in feite dat de vraag is: wanneer is 25% van het Groenlandse ijs gesmolten?

Voorlopig weet niemand daar een precies antwoord op. Maar het zou wel eens belangrijk eerder kunnen zijn dan we nu nog graag willen geloven.


donderdag, januari 25, 2007


Nieuwe leren II

Via een artikeltje in NRC Handelsblad ("Ik voorspel: het onderwijs gaat naar de verdommenis", Derk Walters, 22 januari 2007, p. 3) over de eerste jaarvergadering van de Vereniging 'Beter Onderwijs Nederland' stuitte ik op de naam Greetje van der Werf, hoogleraar onderwijskunde aan de RUG. Volgens het NRC artikel onderbouwde ze met cijfers dat het niveau op de basisschool en de middelbare school de afgelopen jaren is gedaald.

Wel, dat is niet niks. Er is veel discussie etc. over dat lage peil, maar het vervelende is dat eigenlijk niemand dat cijfermatig kan onderbouwen. Greetje dus kennelijk wel. Ik heb die cijfers op dit moment nog niet gezien en ik weet niet hoe hard die zijn, maar het is in ieder geval een stap in de goede richting.

In feite sluit dit ook wat aan op wat de tweede in het artikel vermelde hoogleraar onderwijskunde beweerde. Marijk van der Wende stelde volgens het artikel dat het niveau van de publieke discussies over onderwijs teleurstelt. Zij heeft het over een 'woordenstrijd zonder feiten' die de discussie over het nieuwe leren zou bederven. In het vervolg van deze notitie zal ik laten zien dat dat 'nieuwe leren' ook wel zo vaag is geformuleerd, dat een cijfermatige discussie vrijwel uitgesloten is.

Naar aanleiding van dit krantenartikel zocht ik via Google wat meer informatie over Greetje van der Werf. De meeste informatie online heeft betrekking op krantenartikelen e.d. waarin ze wordt opgevoerd als 'bestrijdster' van het nieuwe leren. Een goede samenvatting en tevens een zeer recente geef ik voor een deel hierna weer.

Wat Van der Werf vooral steekt is het gebrek aan een deugdelijke wetenschappelijke onderbouwing en onderzoek naar de resultaten van het nieuwe leren. "Scholen voeren een grote verandering in het onderwijs door zonder de gevolgen te overzien. En het valt nog te bezien of het overbrengen van kennis op de oude manier zo beperkt is als nu wordt voorgesteld door de aanhangers van het nieuwe leren . Ik vind het nieuwe leren meer ideologie dan een goed onderbouwde onderwijstheorie. Ik denk dat een hoop leerkrachten en directies er aan zijn begonnen nadat ze waren vastgelopen in hun vak. Het nieuwe of natuurlijk leren biedt dan met al zijn mooie theorieën weer perspectief. Je ziet ook dat het nieuwe leren als eerste werd ingevoerd op de moeilijkste scholen. Men stond daar met zijn rug tegen de muur. Maar dat alles zegt niets over de effecten van het nieuwe leren ." (Bron: NRC Handelsblad, 25/01/2007, De container van het nieuwe leren, Anja Vink, link)

Na wat zoeken stuitte ik op haar oratie. Zie hier. Ik citeer hieruit het volgende stuk.
--------------------------
Al met al blijkt dat de veronderstellingen van het sociaal constructivisme met betrekking tot leren en het inrichten van leersituaties niet door empirisch onderzoek kunnen worden onderbouwd: directe, docent-gestuurde instructie is vaak essentieel voor een effectief leerproces, abstracte kennis kan wel degelijk generaliseren naar specifieke contexten en individueel leren is niet minder effectief dan sociaal leren. Er zijn dus geen theoretische of empirische redenen om te veronderstellen dat docent-gestuurde, abstracte en individuele instructie minder effectief zou zijn dan sociaal-constructivistisch onderwijs - lees: het nieuwe leren. Kortom, de veronderstellingen van het sociaal constructivisme vormen geen aanleiding tot grootscheepse ingrepen in het onderwijs om het nieuwe leren in te voeren. Integendeel, er zijn zelfs empirische aanwijzingen die leiden tot zorg hierover. Waar in het beste geval in vergelijkend onderzoek geen verschillen zijn gevonden in de effectiviteit van zelfverantwoordelijk, ontdekkend, contextspecifiek en samenwerkend leren versus docentgestuurd, abstract en individueel leren, wijzen de resultaten van onderzoek waarin wel verschillen zijn gevonden vaak uit in het nadeel van de sociaal-constructivistische leersituaties. En daarbij moet dan bedacht worden dat in dergelijk vergelijkend onderzoek slechts één component wordt vergeleken - bijvoorbeeld samenwerkend versus individueel leren, in een door de onderzoekers gecontroleerde leeromgeving. Verwacht mag worden dat wanneer het nieuwe leren in zijn meest extreme vorm, bestaande uit leerling gestuurde, complexe, authentieke, sociale
leeromgevingen, die zijn ontworpen en uitgevoerd door docenten, tot nog minder gunstige resultaten zullen leiden, niet alleen op de korte termijn maar vooral ook op de langere termijn. Helaas zijn er echter nog geen empirische bevindingen op basis waarvan deze verwachting kan worden ondersteund. Hiervoor is onderzoek nodig waarin vergelijking plaatsvindt van de leerresultaten van leerlingen die leren in een constructivistische leeromgeving (het nieuwe leren; het studiehuis) en die van leerlingen die in een traditionele - of consumptieve - leeromgeving les krijgen (het gewone leren: het leshuis). Wel zijn is er in Nederland een aantal onderzoeken gedaan naar hoe docenten en leerlingen het nieuwe leren in de praktijk ten uitvoer brengen. En uit grootschalig onderzoek (longitudinaal) onderzoek zijn enkele voorlopige conclusies te trekken over de onderwijsresultaten van leerlingen na invoering van het studiehuisconcept in het voortgezet onderwijs in vergelijking met de situatie daarvoor en in vergelijking met andere landen.

--------------------------

Nog korter samengevat komt het erop neer dat er weinig evidentie is dat het nieuwe leren beter werkt, terwijl er ondertussen wel evidentie is die erop wijst dat het nieuwe leren niet of slechter werkt.

Het probleem bij dit soort concepten als het "nieuwe leren", is dat het in feite volstrekt vaag is. Het is meer ideologie, dan dat men concrete uitspraken of voorspellingen doet. Op het moment dat je komt met bezwaren in de trant van dat er weinig evidentie voor is, komen de gelovigen met de opmerking dat je het anders moet zien, dat onderzoek ook niet alles zegt. Kortom: het is een discussie tussen wetenschappers en gelovigen. Zelf heb ik daardoor niet zo veel zin in dat soort discussies omdat ze uiteindelijk wetenschappelijk tot niets leiden. De steen valt of hij valt niet. Maar met de stelling dat de zwaartekracht een groot probleem is voor de moderne luchtvaart en dat we daarom op een fundamenteel andere manier naar de zwaartekracht moeten kijken, kan ik helaas niet zo veel. Het vervelende is echter wel dat dit soort vage standpunten en geloofsovertuigingen maatschappelijk een grote impact hebben. Ik vind het daarom flink van Greetje dat ze enerzijds de moeite heeft genomen serieus op het 'nieuwe leren' in te gaan en dat ze anderzijds het lef had om daar stelling tegen te nemen op een moment dat dat lang niet bij iedereen goed viel.

Ondertussen zijn de aanhangers/bedenkers van het 'nieuwe leren' natuurlijk niet overtuigd. Zo legt een van de bedenkers/verdedigers Robert-Jan Simons in het online interdisciplinaire tijdschrift BLIND! (let op de naam!) de redenering achter het 'nieuwe leren' uit.

--------------------------
"In het verleden introduceerde ik samen met anderen de term "nieuw leren" (Simons & Lodewijks, 1999; Simons, Van der Linden, & Duffy, 2000) om een verschuiving in het denken over leren en onderwijzen te signaleren. Het gaat hierbij om nieuwe soorten leerresultaten, die nieuwe leerprocessen, nieuwe onderwijsvormen en nieuwe vormen van toetsing noodzakelijk maken. De redenering ging ongeveer als volgt: de samenleving en de leer- en instructiepsychologie vragen om nieuwe soorten van leerresultaten en die kunnen alleen worden gerealiseerd door andere leerprocessen te realiseren via andere vormen van onderwijs, die ook op andere manieren getoetst moeten worden. De nieuwe uitkomsten van het leren zullen, zo schreven Lodewijks en ik, meer duurzaam, flexibel, functioneel, betekenisvol, generaliseerbaar en toepassingsgericht moeten zijn. Bovendien worden leerresultaten verlangd die een algemener (vakoverstijgend) karakter en een bredere reikwijdte hebben. Dit samenhangende geheel van nieuwe leeruitkomsten, nieuwe leerprocessen, nieuwe onderwijsvormen en nieuwe vormen van toetsing noemden wij nieuw leren."
---------------------------

Het is alsof ik de reclame voor een nieuw wasmiddel lees. Het is allemaal nieuw. De bovenstaande passage komt dan te lezen als volgt.

In het verleden introduceerde ik samen met anderen de term "nieuw wassen" (Simons & Lodewijks, 1999; Simons, Van der Linden, & Duffy, 2000) om een verschuiving in het denken over wassen en reinigen te signaleren. Het gaat hierbij om nieuwe soorten wasresultaten, die nieuwe wasprocessen, nieuwe wasvormen en nieuwe vormen van beoordeling noodzakelijk maken. De redenering ging ongeveer als volgt: de samenleving en de was- reinigingstechnologie vragen om nieuwe soorten van wasresultaten en die kunnen alleen worden gerealiseerd door andere wasprocessen te realiseren via andere vormen van wassen, die ook op andere manieren beoordeeld moeten worden. De nieuwe uitkomsten van het wassen zullen, zo schreven Lodewijks en ik, meer duurzaam, flexibel, functioneel, betekenisvol, generaliseerbaar en toepassingsgericht moeten zijn. Bovendien worden wasresultaten verlangd die een algemener karakter en een bredere reikwijdte hebben. Dit samenhangende geheel van nieuwe wasuitkomsten, nieuwe wasprocessen, nieuwe wasvormen en nieuwe vormen van beoordeling noemden wij nieuw wassen.

Persoonlijk zou ik weinig vertrouwen hebben in een wasmachine-fabrikant die zijn revolutionaire vernieuwing op bovenstaande manier aan de man zou proberen te brengen. Maar zodra het over onderwijs gaat, zijn mensen kennelijk bereid totaal andere criteria te hanteren.

Het probleem met de omschrijving van het 'nieuwe leren' door Simons is dat er alleen een hoop indrukwekkend geformuleerd proza ligt, zonder feitelijke basis. Er is helemaal geen verwijzing naar concreet onderzoek, naar iets dat we kunnen testen, etc. Het is allemaal gebakken lucht. Voor iemand als Simons is dat kennelijk geen probleem, maar voor iemand die in de praktijk traint en iets probeert te bereiken met kinderen die bepaald geen kleine Einsteins zijn, is dat funest. Doordat het allemaal zo weinig concreet is en er ook niet verwezen wordt naar concreet onderzoek, kun je eigenlijk ook nooit met onderzoek laten zien dat het allemaal niet klopt. Want op dat moment zeggen mensen als Simons dat ze eigenlijk toch net wat anders bedoeld hadden.

Laten we kijken wat Simons opmerkt over de kritiek van Greetje van der Werf. "Naar mijn mening zijn de assumpties die van der Werf beschrijft niet de meest centrale en niet steeds de juiste en niet de enige veronderstellingen. Aantonen dat kennis soms wel kan worden overgedragen via instructie, dat het soms noodzakelijk is om kennis en vaardigheden op te delen in kleinere eenheden en hiërarchisch te ordenen, dat subjectieve evaluatie gevaarlijk kan zijn, dat abstracte instructie wel effectief kan zijn en dat individueel leren soms net zo effectief is als samenwerkend leren, zegt derhalve wel iets over de veronderstelde assumpties, maar niets over het nieuwe leren.

Ik zou de veronderstellingen namelijk allemaal net iets anders verwoorden, bijvoorbeeld als volgt: (a) omdat kennisverwerving een actief (re)constructieproces is, is overdracht door de docent vaak niet de beste vorm; (b) het opdelen van kennis en vaardigheden in kleine eenheden leidt tot moeilijkheden bij het oplossen van complexe problemen; (c) wanneer we ons beperken tot het toetsen van die kennis en vaardigheden die objectief toetsbaar zijn, missen we belangrijke kennis en vaardigheden; bovendien gaan docenten en leerlingen zich dan richten op dat wat objectief toetsbaar is; (d) generalisatie naar alledaagse situaties en beroepscontexten vraagt om vroegtijdige contacten met en oefeningen in deze contexten en (e) samenwerkend leren kan onder bepaalde condities goed zijn voor de prestaties en de motivatie van leerlingen."


De punten die Simons hier formuleert, zijn op zich juist en gaan in de praktijk ook gemakkelijk verkeerd. Je kunt je echter afvragen of deze 4 punten het nieuwe leren wel volledig dekken. Zelf zie ik b.v. weinig in dat nieuwe leren, maar hield ik bij mijn onderwijs altijd wel nadrukkelijk rekening met deze 4 punten. Kennelijk is de beschrijving die Simons hier geeft dus behoorlijk onvolledig.

In de volgende passage gaat hij wel dieper in op wat het nieuwe leren dan precies zou moeten inhouden.

"Om de nieuwe leerresultaten te bereiken die ik zo-even beschreef, zijn natuurlijk bepaalde leerprocessen nodig. Die relatief nieuwe leerprocessen hebben één ding gemeen: zij markeren alle een overgang van passieve naar meer actieve vormen van leren. Actief leren heeft aan de ene kant betrekking op de aard en omvang van de beslissingen die de lerende zelf gedurende het leerproces moet/kan nemen, en -aan de andere kant- met de mate waarin verschillende denkprocessen onderdeel van het leren uitmaken.

Actief leren verwijst dus onder meer naar soorten en aantallen beslissingen die een leerling ten aanzien van het leerproces zelfstandig mag nemen, meestal in samenwerking en in of na overleg met de leraar of trainer. Bij meer actieve leervormen moeten leerlingen bijvoorbeeld hun eigen planning maken en bewaken, kunnen ze eigen leerdoelen stellen en op eigen gelegenheid leeractiviteiten ondernemen, krijgen ze de gelegenheid zelf hun voortgang te bewaken en te toetsen, dragen zij er zelf zorg voor dat ze iets leren en de stof begrijpen, en reflecteren zij zelf over de fouten die ze maken, de moeilijkheden die ze tegenkomen, en de successen die ze behalen. In deze zin heeft actief leren van doen met het hele spectrum aan activiteiten dat dient ter voorbereiding, uitvoering, controle en regulatie van de activiteiten die nodig zijn om iets te leren, waaronder inbegrepen het voorzien in feedback en het treffen van maatregelen om het leren op niveau en tempo te houden.

In de tweede betekenis van actief leren (in relatie tot mentale activiteiten) gaat het niet zozeer om het aantal en de reikwijdte van de beslissingen die een leerling in het kader van een leerproces mag nemen, maar veel meer om de aard en het niveau van de mentale activiteiten die van de leerling worden gevraagd. Zoeken de leerlingen kwesties zelf uit? Werken zij zelfstandig, d.w.z. zonder de directe supervisie van de leraar? Werken ze inhoudelijk samen met medeleerlingen? Zijn zij actief structurerend bezig, of slechts receptief afwachtend? Denken ze voldoende na bij het uitvoeren van een leertaak, en wat doen ze als ze er klaar mee zijn? In deze betekenis van actief leren gaat het om de kwaliteit en het niveau van de mentale processen die zich bij het leren voordoen, terwijl -anders dan in de eerste betekenis van actief leren- de sturing, planning en controle van het leerproces volledig bij de leraar kan blijven. Zo lijkt het er bij deze invulling van actief leren op, dat het hierbij meer gaat om het beter en actiever uitvoeren van opgedragen leertaken, dan om het treffen van de maatregelen ten aanzien van het eigen leerproces. Het gaat hierbij om belangrijke persoonlijke ervaringen meemaken, actief reflecteren over het eigen handelen en over de leerstof, oplossen van problemen, dingen uitzoeken en nieuwe kennis ontdekken, concretiseren van inzichten en denken aan de hand van realistische gevalsbeschrijvingen en tenslotte leren vanuit de persoonlijke behoefte om meer over iets te weten of iets beter te leren kunnen."


Wat voor probleem heb ik met deze passage? Om te beginnen zijn we het volstrekt eens dat leren een actief proces is en moet zijn. Dat wil zeggen: de leerling moet actief zijn en niet de docent. Het leren ontstaat niet door de activiteit van de docent, maar door de activiteit van de leerling.

Maar waar ik het niet mee eens ben, is dat een leerling dan vervolgens zelf moet bepalen wat hij wil leren en hoe hij dat wil leren. Voor de meeste leerlingen werkt dat namelijk niet goed. Ze weten niet wat ze moeten leren en ze weten niet goed hoe ze dat moeten aanpakken. En dat mag je ze ook niet kwalijk nemen, want daar zijn nu juist leraren, onderwijzers en trainers voor.

En ook dat tweede deel lijkt me nogal overtrokken. "Zoeken de leerlingen kwesties zelf uit? Werken zij zelfstandig, d.w.z. zonder de directe supervisie van de leraar? Werken ze inhoudelijk samen met medeleerlingen? Zijn zij actief structurerend bezig, of slechts receptief afwachtend? Denken ze voldoende na bij het uitvoeren van een leertaak, en wat doen ze als ze er klaar mee zijn?"

Laat ik als voorbeeld een VMBO-er TL geven die in het examenjaar zit en zich voorbereidt op wiskunde. Er is een wiskundeboek. Ook het hoofdstuk dat bestudeerd moet worden is bekend en er is een stok achter de deur in de vorm van een proefwerk op een aangekondigde dag. Het onderwijs is dus nog behoorlijk ouderwets gestructureerd zou je kunnen zeggen. Maar hoe gaat het nu verder? Onze VMBO-er TL zit met een 50-tal sommen die hij kan proberen als voorbereiding in zijn schaarse niet-schooltijd. In de tweede som loopt hij vast. Hij ziet niet hoe het moet. Voor som 1 heeft hij een antwoord, maar hij weet niet of dat antwoord goed is, want hij heeft geen antwoordenboekje. Hij heeft nog 48 sommen te gaan en de tijd dringt en daarna staat het examen voor de deur.

Op wat voor niveau denk je dan als je het hebt over het zelfstandig uitzoeken van kwesties? Als een doorsnee som uit het boekje voor de doorsnee-leerling uit de klas nog vaak grote problemen geeft, terwijl er geen hulp beschikbaar is en geen feedback-voorziening is ingebouwd?

En ondertussen wordt er gebeuzeld over zelf beslissingen nemen over de te volgen leerroute. Die doorsnee VMBO-er is Einstein niet!

Bij de opgave die ik hier bespreek, was een van de redenen waarom hij eigenlijk te moeilijk was, dat er te weinig geoefend was met gelijkvormige driehoeken. Je moet leren overal gelijkvormige driehoeken in te zien en te ontdekken en vervolgens op de automatische piloot de consequenties kunnen uitrekenen. Als je die oefening niet of onvoldoende gehad hebt, zie je het niet. Hoe kom je daar dan achter als je zo dapper zelfstandig aan het leren moet? Niet dus.

Ik denk dat het verschil tussen de benadering van Simons en mij fundamenteel is. Simons komt met een fraai stuk proza waarvan de precieze betekenis vaak niet iedereen precies duidelijk is. Hij zoekt het in abstracta. Simons wil de beslissingen van de leerling ten aanzien van het eigen leerproces verbeteren, maar dat moet die leerling dan wel zelf doen. En hij wil de aandacht richten op iets vaags als de mentale activiteiten die van de leerling gevraagd worden. Ik kijk naar één leerling, naar één vak, naar één hoofdstuk, naar één som. En zie dan heel concreet waar het mis gaat. En dat kan ik gewoon zien door naar de uitwerking van die ene som door die ene leerling te kijken. Heel simpel, niets vaags aan.

Eigenlijk zijn de mogelijkheden waarop het mis kan gaan, dan maar heel beperkt. 1. De opgave was te moeilijk. 2. Er werd te weinig hulp gegeven toen duidelijk was dat de opgave te moeilijk was. 3. Er werd te laat of niet feedback gegeven of van het verkeerde soort nadat de opgave gemaakt was. Op deze manier bekeken is trainen gewoon een kwestie van opgaven laten maken.

En als het bij mij mis gaat, dan weet ik ook wie daarvoor de verantwoordelijkheid moet nemen. Als trainer ben ik dat. Natuurlijk ben ik afhankelijk van mijn leerling, maar als trainer ben ik de man die het beslissende stempel op de training druk.

Dat Simons soms niet duidelijk is in zijn proza blijkt b.v. uit zijn eigen opmerking: "In latere publicaties van diverse anderen is de term nieuw leren overgenomen en ook van betekenis veranderd. In het bijzonder is de relatie met de verschuiving in wenselijkheid van verschillende typen leeruitkomsten uit de discussie verdwenen. Alle nadruk kwam te liggen op leer- en onderwijsprocessen zonder de essentiële relatie met leeruitkomsten erbij te betrekken."

Ook deze passage hierboven is overigens weer niet duidelijk. Hij heeft het nu over een essentiële relatie met leeruitkomsten. Maar daarvoor heeft hij het helemaal niet gehad over leeruitkomsten, maar (1) alleen over beslissingen ten aanzien van het leerproces door de leerling en (2) over de mentale activiteiten die van een leerling gevraagd worden. Beide zaken zijn iets totaal anders dan leeruitkomsten lijkt mij.

Op het einde van het artikel treedt er nog iets bijzonders op. Het artikel gaat over het nieuw(e) leren. Maar op het einde zit Simons vrijwel steeds te 'praten' over actief leren. Net alsof dat precies hetzelfde zou zijn! Bijvoorbeeld: "Daarenboven biedt actief leren betere mogelijkheden om te leren leren..." en "Er zijn natuurlijk ook talrijke argumenten die tegen actief leren worden gebruikt." Zo wordt stilletjes de verwarring nog groter gemaakt.

Wat is er nu eigenlijk toetsbaar aan het nieuwe leren? Simons schrijft daarover het volgende. "Voorstanders van nieuw leren veronderstellen dat leerlingen meer gemotiveerd en geïnteresseerd zullen zijn, indien zij iets te zeggen hebben over hoe het leerproces wordt ingericht en wanneer een beroep wordt gedaan op eigen denkprocessen. Door zelf beslissingen over hun leren te mogen nemen, kunnen ze het leren gemakkelijker afstemmen op hun voorkennis, en de eigen behoeften en belangstelling. Door dingen zelf uit te zoeken, kunnen ze gemakkelijker hun eigen interesses en motivatie volgen. Door een directere relatie met de praktijk en de toepassingen, wordt een hogere motivatie verwacht. Door samen te werken kunnen leerlingen elkaar stimuleren en helpen. Voorts wordt erop gewezen, dat actieve leervormen allerlei andere neveneffecten hebben, zoals de ontwikkeling van sociale vaardigheden, verantwoordelijkheidsbesef en beslisvaardigheden. Daarenboven biedt actief leren betere mogelijkheden om te leren leren: de leerlingen leren te leren aan de hand van de eigen praktijk van het leren. Leerlingen verantwoordelijkheid geven voor (onderdelen van) beslissingen die in het kader van het leren moeten worden genomen, is een heel geschikte manier om het leren leren te "onderwijzen"."

De voordelen zouden dus moeten zijn:
1. beter gemotiveerde leerlingen;
2. betere sociale vaardigheden;
3. meer verantwoordelijkheidsbesef;
4. betere beslisvaardigheden;
5. beter in het leren (van nieuwe stof en vaardigheden).

Het is mooi dat er dan tenminste nu een lijstje is van punten waarop het nieuwe leren beter zou zijn. Maar ondertussen is nog steeds wat vaag, wanneer we iets nu precies 'nieuw leren' mogen noemen. Vervolgens heb ik dat lijstje met 5 punten moeten opstellen uit bovenstaande en is het op zijn minst bij een aantal van die punten onduidelijk hoe je die zou moeten meten (met welke instrumenten/vragenlijsten etc.). Vervolgens zal het me niets verbazen als naderhand dan toch weer gesteld wordt dat het lijstje eigenlijk net wat anders moet zijn.

Maar het belangrijkste punt uit het artikel van Simons kun je gemakkelijk missen. Van der Werf stelt dat er geen empirische evidentie is voor het nieuwe leren. En Simons weerspreekt dat niet en komt zelf ook met niets dat maar in de verste verte lijkt op enige empirische evidentie.

Greetje heeft de bal terecht in het slecht verdedigde doel geknald. Waar is de empirische evidentie? Die is er niet! Voorlopig is er alleen een fraai klinkend stuk onduidelijk proza.


dinsdag, januari 23, 2007


Stijging in mondiale energiebehoefte


Het gaat goed met de wereldeconomie. De geschatte toename van het energieverbruik tot 2030 is momenteel 53%. Over minder dan 25 jaar verbruikt de wereld dus anderhalf keer zoveel (vooral) fossiele brandstoffen als nu. Wie had het daar ook al weer over CO2-beperking?

Ik ontleen deze informatie aan Time, november 20, 2006, p. 20. En die hebben het weer van het International Energy Agency.

Het IEA weet ook nog te melden dat in 2010 China naar verwachting meer CO2 zal uitstoten dan de VS die tot nu toe veruit de grootste vervuiler op dit punt waren.


donderdag, december 28, 2006


De God van Einstein


Einstein gebruikte het woord 'God' nog al eens in de betekenis van 'de schepper/de natuur'. Ik vond dat zelf een leuk gebruik. Je doet alsof je in God gelooft, maar ondertussen gebruik je 'God' in een beperkte betekenis.

Uit een stukje in Time van 6 november 2006, p. 30-31, getiteld Faith in Figures zie ik nu dat die opvatting ook weer niet zo bijzonder is. De meeste Amerikanen geloven in God. Als ik de percentages goed optel een 94%. Maar 24% van alle Amerikanen gelooft in een 'Distant God'. Een God die niet interacteert met de wereld en die niet boos is. God is meer een kosmische kracht die de wetten van de natuur in beweging zette. Ik had het zelf bijna niet beter kunnen formuleren.

De andere Godsopvattingen van de Amerikanen zijn:
- de Autoritaire God (31%). Deze bemoeit zich diepgaand met het dagelijkse leven en met de wereldgebeurtenissen. God is boos over zonde en kan de ongelovigen e.d. straffen. Een soort Bush dus. Zich overal mee bemoeien zodat er tenslotte een gigantische zooi ontstaat. Misschien wel een vrij realistische Godsopvatting dus.

- de Barmhartige (Benevolent) God (23%). Deze is ook diep betrokken bij de dagelijkse gang van zaken maar is overwegend een positieve kracht die terughoudend is met straf.

- de Kritische God (16%). Deze interacteert niet echt met de wereld maar is wel ongelukkig met de gang van zaken, tenslotte zal hij goddelijke rechtvaardigheid uitoefenen. Eigenlijk dus een selectieve God. Alleen de goeien mogen tenslotte blijven.

De Autoritaire God wordt aangehangen door 53% van de Afrikaanse Amerikanen en door 56% van de mensen die sterk geloven dat God een 'hij' is.

De Barmhartige God wordt door jongeren onder de 30 niet meer aangehangen. Nog maar 13% in deze groep gelooft in die Barmhartige God.

De Afstandelijke God wordt vooral aangehangen (37%) door huishoudens met een inkomen van meer dan $100.000,-- per jaar. Verder gelooft 42% van de Amerikaanse Joden in deze God.

De aanhang van deze Goden is ook geordend op politieke items.
1. Abortus is altijd verkeerd: 23%, 17%, 5%, 2%.
2. De oorlog in Irak is gerechtvaardigd: 63%, 47%, 38%, 29%.
3. Vertrouw president Bush veel: 32%, 23%, 12%, 9%.
De volgorde van de groepen/percentages is: autoritaire God, barmhartige God, kritische God, afstandelijke God.

De aanhangers van de Afstandelijke God vinden dus niet automatisch abortus altijd verkeerd, ze vinden de oorlog in Irak overwegend niet gerechtvaardigd en ze hebben een minimaal vertrouwen in Bush.