zondag, februari 11, 2007


Lieve professor Einstein


Ik ben, net als veel andere mensen, een Einstein-bewonderaar. Het leuk van Einstein is dat bij hem ingewikkelde dingen simpel worden. Het boekje Lieve professor Einstein bevat brieven van kinderen aan hem. Maar dat was niet waarom ik het in de uitverkoop kocht. Het bevat ook een aantal brieven van de hooggeleerde aan sommige kinderen en die wilde ik graag lezen.

Helaas zijn dat er niet zoveel. Ik telde er in totaal 19. Bovendien zijn het vaak heel korte briefjes. Dat het er niet zoveel zijn, is misschien niet zo vreemd. Einstein was natuurlijk vooral druk met andere dingen dan brieven aan onbekende kinderen te schrijven ook al schreven ze hem wel in grote aantallen. Verder is het heel goed mogelijk dat ook lang niet alle brieven in het archief van Einstein bewaard zijn.

Naast de brieven van kinderen aan Einstein en de 19 bewaard gebleven briefjes van Einstein aan kinderen, bevat Lieve professor Einstein ook een voorwoord van Evelyn Einstein (een kleindochter van hem) en een korte biografie van zijn leven.

Wat in dat voorwoord van Evelyn Einstein opvalt, is dat ze Albert (haar opa dus) amper heeft meegemaakt. Albert was druk met andere dingen.

Wat mij verder in de biografie van Albert opvalt, is dat zijn eerste kind, Lieserl, zoek is geraakt. Niemand weet precies waar dat kind gebleven is en wat er van geworden is. Vermoedelijk heeft Albert haar zelfs nooit gezien.

Zijn tweede kind, zoon Eduard, had maar weinig contact met zijn vader (p. 54). Vermoedelijk kwam dit ook doordat Albert scheidde van zijn eerste vrouw en in 1933 naar de VS vertrok. Maar Eduard is dan al 13 dus Albert had niet echt haast. Eduard wordt later gediagnosticeerd als schizofreen en opgenomen in een psychiatrische kliniek. Albert neemt niet de moeite hem zelfs ook maar één keer in zijn leven te schrijven of te bezoeken.

Maar het boekje bevat ook leukere informatie. Zo kreeg Einstein als kind regelmatig een tik met een rietje op zijn handen omdat hij op school zo traag was met antwoorden. Kennelijk heeft dat dus goed gewerkt! Maar Albert zelf zag daar de lol niet zo van in. Op eerste kerstdag 1917 publiceerde hij een wat emotioneel stuk getiteld De nachtmerrie in een grote Duitse krant dat gericht was tegen het verschrikkelijk moeilijke eindexamen dat men toen nog in Duitsland hanteerde voor scholieren (p. 71). Hij was een gemiddelde leerling die erg slecht was in het leren van woordjes volgens zijn eigen zeggen (p. 74).

Het boekje is tot stand gebracht en geschreven (afgezien dan van de opgenomen brieven e.d.) door Alice Calaprice. Ook dat levert leuke momenten op. Zo weet Alice op het blad voor de inhoudsopgave te vermelden: "De auteur doneert een deel van de royalties van dit boek aan UNICEF." Je hoeft geen groot Einstein-kenner te zijn om te weten, wat Einstein bij zo'n uitspraak zou denken. Maar voor Alice is dat kennelijk minder duidelijk.

Ook een volgende passage laat een grote kloof zien in de manier van formuleren van Calaprice en Einstein. "Dat Einstein van kinderen hield staat onomstotelijk vast..." Niet alleen is dat heel erg de vraag in het licht van wat we verder over Albert weten, maar zo'n formulering zou hem volledig wezensvreemd zijn. En wat het dan nog erger maakt, is dat Calaprice daar ook geen enkel argument voor aandraagt. Even verderop schrijft ze: "We weten dat Albert Einstein van kinderen hield," (p. 16). Maar de eerste vraag van de grote man zou vermoedelijk toch zijn, welke waarneming precies de basis voor die conclusie zou zijn.

Maar nog is dat allemaal niet erg genoeg. Einstein had een pesthekel aan autoriteit(en) en zag het als een soort wraak van het noodlot dat hij er zelf één was geworden. "Om mij te straffen voor mijn minachting voor autoriteiten, heeft het lot mijzelf tot autoriteit gemaakt" (p. 36). Calaprice schrijft echter vrolijk: "De meeste jongeren wisten echter wel dat Einstein een beroemd man was, die respect verdiende" (p. 17).

Hoe groot de afschuw van Einstein was voor autoriteiten etc. blijkt mooi uit het volgende citaat: "Dat iemand er van kan genieten om in formatie achter de muziek aan te lopen, is voor mij genoeg reden om die figuur te minachten" (p. 36).

Wat mij opvalt in de schaarse brieven die Einstein aan kinderen stuurde, is dat het heel vaak reacties zijn op natuurkundige problemen. Zodra een kind hem per brief een natuurkundig probleem voorlegde, vond hij het kennelijk verleidelijk daar even op te reageren.

Zo stelt Arthur uit Los Angeles het probleem of beweging bestaat als er in de ruimte maar 1 object of waarnemer zouden zijn. Einstein reageert met: "Jouw vraag over hoe het op de wereld zou zijn als er maar een object op die wereld was, kan vandaag de dag niet met zekerheid worden beantwoorden, omdat we niet weten of er ruimte om dat lichaam kon zijn. We weten wel zeker dat het betekenisloos is om te spreken over de beweging van dit object" (p. 117-119).

Ook een brief over God leidt tot een antwoord. "Wetenschappers geloven dat iedere gebeurtenis, ook de aangelegenheden van mensen, worden bepaald door natuurwetten. Een wetenschapper kan dus niet geloven dat gebeurtenissen door gebed, door een bovennatuurlijk vervulde wens, kunnen worden beïnvloed." Maar hij nuanceert vrijwel onmiddellijk dat standpunt wat door te schrijven: "Aan de andere kant raakt iedereen die zich bezighoudt met de voortgang van de wetenschap, ervan overtuigd dat er in de wetten van het universum een bepaalde geest aanwezig is, een geest die superieur is aan die van de mens. Zo kan de wetenschap tot een speciaal soort religieus gevoel leiden, al zal dit gevoel wel veel verschillen van de religiositeit van een naïevere persoon" (p. 127-128).

Een leuk geformuleerd antwoord is ook de brief aan Barbara, Washington, D.C. "Tot nu toe had ik nooit durven dromen dat ik een held was. Maar nu jij me tot held hebt verklaard, voel ik me er één." Let weer op de typische Einstein-formulering. Hij durft niet te dromen dat hij een held is. (Want hoe moet je dat waarnemen?) Maar Barbara heeft hem tot held verklaard en nu voelt hij zich held.

Het vervolg van die brief is ook leuk en wordt vaak aangehaald. "Maak je maar niet druk over je problemen met wiskunde; ik kan je verzekeren dat de mijne nog veel groter zijn." (p. 140).

Aan Tyfanny, Zuid-Afrika. "Maak je maar niet ongerust over de 'gebogen ruimte'. Later zul je begrijpen dat het voor de ruimte de gemakkelijkste vorm is die ze kan hebben. Als je het woord 'gebogen' goed begrijpt, zul je inzien dat het niet zijn alledaagse betekenis heeft."

Op een wanhopige brief van een vader die zijn kind heeft verloren: "Ieder mens is onderdeel van de hele wereld, van dat wat wij het 'universum' noemen, een onderdeel dat door tijd en plaats beperkt wordt. Hij ervaart zichzelf, zijn gedachten en gevoelens als iets dat losstaat van de rest, een soort optisch bedrog van zijn bewustzijn. Het streven om jezelf van deze misleiding te bevrijden is het belangrijkste onderwerp van werkelijke religie. De dwaling moet niet bevestigd worden, maar overwonnen worden, alleen op die manier is het mogelijk om je met je lot te verenigen" (p.186-187).

Op de brief van de Zes Kleine Wetenschappertjes: "Soms heeft de minderheid gelijk, maar in jullie geval niet. Zonder zonlicht is er:
geen graan, geen brood
geen gras, geen vee, geen vlees, geen melkd,
en alles zou bevroren zijn.
Geen LEVEN."

Aan de kinderen van de Westview school. "We moeten ons niet afvragen 'Wat is een dier' maar 'Wat noemen we een dier?' Welaan, we noemen iets een dier als het bepaalde karakteristieken heeft: het gebruikt voedsel, het komt voort uit ouders die op hem lijken, het groeit, het kan zelfstandig bewegen, het sterft als zijn tijd erop zit. Daarom noemen we wormen, kippen, honden, en apen dieren. En hoe zit dat met ons, de mensen? Denk maar eens na over wat hierboven staat en maak dan voor jezelf uit of het normaal is om onszelf als dieren te bekijken."