maandag, november 27, 2006


Doceren, trainen en het nieuwe leren


Onlangs had ik een gesprek met iemand die vertelde dat zij trainer was geweest. Ik reageerde daarop met: 'Oh.., docent.' Daarop reageerde zij met: 'Nee, trainer, dat is iets heel anders.' En zo is het ook.

Zelf ben ik docent (aan de universiteit) en trainer (niet aan de universiteit dus). Onderwijs aan universiteiten maar ook op scholen bestaat vaak vooral uit doceren. Van doceren weten we uit onderzoek en uit ervaring dat het qua leermethode niet erg effectief is. Dat is jammer, maar dat is niet anders. Er zijn slechts weinig mensen die op basis van een boek of uitleg zichzelf iets meester kunnen maken. (Dat is vermoedelijk ook de reden dat een topuniversiteit als Cambridge vooral trainingsmethoden lijkt toe te passen.)

Trainen doe je in het bedrijfsleven, in de sport, bij geneeskunde, in het leger, en verder op al die plaatsen waar resultaten van levensbelang zijn of worden geacht te zijn. En ja, bij dolfijnen doe je het ook. Trainen en doceren zijn 2 totaal verschillende werelden. Oost en West. Soms raken ze elkaar, maar veel verder komt het nooit.

Als je doceert, veronderstel je dat de student of leerling je wijze woorden in zich opzuigt. Na dat opzuigen, wordt hij geacht het te weten en te kunnen. Dat is een merkwaardige gedachtengang die toch erg verleidelijk blijkt te zijn. Ik lees een boekje over ballet en daarna kan ik het Zwanenmeer dansen. Niemand zal dat willen geloven. Toch heb ik ooit zwemmen geleerd uit een boekje. Natuurlijk kwam daar veel meer voor kijken dan alleen dat boekje. Maar op basis van dat boekje kon ik mijn eigen zwemoefeningen in het zwembad structureren. Het boekje leverde de informatie en daarna was het een kwestie van simpel proberen en oefenen. Sommige studenten hebben dus aan een goed boek of aan een goed college genoeg. De rest zoeken ze er zelf wel bij.

Bij doceren is de student verantwoordelijk. Tenminste dat vindt de docent. Als de student de uitleg niet kan toepassen, was het een domme student of een luie student. Niets aan te doen. Bij trainen is de trainer verantwoordelijk. Als de soldaat het dure machinegeweer mishandelt, heeft Defensie weinig aan de uitleg dat de voorschriften allemaal keurig behandeld zijn. Wanneer een F16 de lucht in gaat, is het niet voldoende om te weten dat de piloot het allemaal had kunnen weten omdat het in het boek staat of behandeld is. Nee, we moeten zeker weten dat hij/zij het niet alleen weet, maar ook doet en goed doet. En dat is een groot verschil.

Trainen is dus hard werken, kost veel tijd en schiet niet echt op. De resultaten daarentegen zijn onvoorstelbaar. De goed getrainde danser(es) kan dingen die je als gewoon mens niet voor mogelijk houdt. Doceren is vooral uitleggen. Het eerste jaar moet het misschien wat wennen. Maar daarna is het min of meer een bandje dat wordt afgespeeld. De resultaten zijn vaak niet wat ze zouden moeten zijn en zijn sterk afhankelijk van de individuele student.

Hoe we moeten trainen, weten we pas sinds ongeveer 1960, 1970. De moderne trainingstechnieken zijn afgeleid van fundamenteel leeronderzoek en daarna in de praktijk verfijnd en bijgesteld. Dat wil niet zeggen dat trainers het altijd perfect doen (het blijft vallen en opstaan), maar je hebt tenminste een gezonde basis om op terug te vallen.

De basis van trainen kun je beschrijven met het ABC-model. De A is de oefensituatie of -opdracht. De B is het antwoord van de leerling/student. De C is positieve feedback. Dus iets dat leuk is om te horen of zo. B.v. dat het antwoord goed was. De truc is dat de opdracht zo gekozen moet worden dat je daarna vaak positieve feedback kunt geven. In de praktijk is dat niet simpel omdat opleiders en docent de moeilijkheid van een opdracht niet goed kunnen inschatten. Het probleem in deze optiek zit dus niet bij de student/leerling maar bij de trainer. De opdracht mag dus wel moeilijk zijn, maar niet te moeilijk en vervolgens is het weten dat de opdracht gelukt is, van essentieel belang.

Een volgende belangrijke truc is dat die oefeningen als een soort bergjes achter elkaar geplakt worden. Het eerste bergje is niet al te hoog. Geleidelijk aan worden die bergjes onmerkbaar steeds een klein beetje hoger. De laatste berg is gigantisch, alleen de leerling/student realiseert zich dat niet. De voorgaande bergen lukten toch ook?

Nu krijgen we het nieuwe leren. In NRC Handelsblad van 25/11/2006 (p. 48) mag emeritus hoogleraar orthopedagogiek Luc Stevens het nieuwe leren toelichten. Het stukje is van Martine Zuidweg en getiteld 'Dat eeuwige wachten.'

"Uitgangspunt van het nieuwe leren is de leerling en zijn behoefte zich te ontwikkelen. Hij neemt de verantwoordelijkheid op zich voor zijn eigen leren. Merkt hij dat zoiets als worteltrekken moeizaam gaat, dan kan hij daar met de leraar een plan voor maken. Bijvoorbeeld er een extra dagdeel aan besteden, eventueel samen met andere leerlingen. In de praktijk betekent het: minder toetsen, maar wel portfolio's waarin leerlingen vastleggen waar ze mee bezig zijn en wat nog beter kan. De leraar motiveert en ondersteunt. ... Kinderen moeten uitgedaagd worden. Samen met de leerkracht maken ze een weekplanning. ... Ga eens na hoe een kind thuis de moedertaal leert. Dat is een activiteit van het kind, dat leren, maar de omgeving is beschikbaar als bron en reageert zo dat het kind daar wat mee kan, en dat kind komt iedere keer een stap verder. Zo hoort het ook te gaan bij bijvoorbeeld het aanleren van breuken. Mensen groeien juist in keuzevrijheid."

Als trainer en onderwijspsycholoog vind ik de bovenstaande passage de omgekeerde wereld. Niet de leerling is verantwoordelijk voor het leerresultaat, maar juist de trainer. Erg gemakkelijk om je zo van alles af te maken. Het is allemaal de verantwoordelijkheid van de leerling. Nee, dat is het dus niet.

En met de praktijkervaring van onze emeritus hoogleraar zit het ook al niet goed. Op welke school leren kinderen in deze tijd van calculators tegenwoordig nog worteltrekken?

Maar goed, stel dat je een kind worteltrekken wilt leren. Om te beginnen kan ik me moeilijk voorstellen dat een kind daar zelf mee komt. "Meester, ik wil zo vreselijk graag leren wortel trekken!" Ik denk, dat kinderen die dat denken, het zich zelf wel zullen leren. Het zijn de kleine Gaussjes. Ze hebben in groep 3 al door dat de meester of juf niet goed kan rekenen omdat de splitssommen niet altijd goed worden beantwoord (door de juf of meester dus). Speciaal de nul en de omdraaiïng levert de moderne pedokweek bij die splitssommen grote problemen op, weet ik via mijn kids.

Maar vervolgens wordt er een weekplanning gemaakt. Net alsof een kind of leerling/student daar iets mee opschiet. "Morgenmiddag mag jij zelf de hele middag besteden aan het leren worteltrekken." Dat doe je als kind één keer en nooit weer.

Wat een kind nodig heeft, is een reeks opdrachten die het aankan. En die worden nagekeken. En dat is niet altijd leuk en veel werk, maar het werkt wel.

Vervolgens komt onze hoogleraar orthopedagogiek met de prachtige worst van minder toetsen op de proppen. Dat klinkt leuk, maar is het niet. Want uiteindelijk wordt het kind toch getoetst, bijvoorbeeld bij de CITO of bij een intelligentietest die de volgende school eist. En dan moet je het dus opeens wel kunnen!

Bij trainen wordt als het ware voortdurend getoetst. Iedere opdracht is een toetsing. En de toetsing bestaat tenslotte als het goed is, weer precies uit de eerder gemaakte opdrachten. Opdrachten en toetsing behoren hetzelfde soort opgaven te zijn.

Hierna komt Luc Stevens met de stelling dat de leraar motiveert en steunt. Maar hoe doet hij dat dan? Als trainer motiveer ik door te zorgen dat het goede antwoord wordt gevonden en door te vertellen dat het goed is. Dat is simpel, maar het werkt. Maar hoe moet je een kind dat weggestuurd wordt met een weekplanning motiveren? En steunen?

Dan komt Luc tenslotte met het voorbeeld van het leren van de moedertaal. Maar die moedertaal is nu toevallig net iets waarvan we nog steeds niet zeker weten hoe het leren daarvan precies in zijn werk gaat. En wanneer dat leren van de moedertaal zo goed ging, waarom geven we daar dan vervolgens op school nog weer jarenlang onderwijs in? Omdat dat dus hoognodig is. Kinderen leren thuis moedertaal maar lang niet alles van die moedertaal.

Op het einde wordt dan door Luc het leren van breuken gelijkgesteld aan het leren van de moedertaal. Ik denk dat die vergelijking niet opgaat. Moedertaal kun je thuis leren omdat daar die moedertaal gebruikt wordt. Maar hoeveel breuken worden er thuis gebruikt? Ik denk niet zo gek veel. In ieder geval niet zo veel dat onze onderwijzers ze goed onder de knie hebben, blijkt uit een hele reeks onderzoeken. Mogen we dat dan wel bij kinderen verwachten?

De meest interessante opmerking heb ik echter nog niet vermeld. De stelling die Martine voorlegt aan Luc is: "Er is geen hard bewijs dat kinderen met het nieuwe leren goede resultaten halen, zeggen critici."

Luc reageert met: "Nou, er is net zo min wetenschappelijk bewijs voor het omgekeerde. Alsof het zogenoemde oude onderwijs zo rendementvol is. Het hangt af van de doelstellingen die je kiest. Slash 21 (de school die in 2002 een vierjarig experiment met het nieuwe leren begon, red.) heeft zich nooit zo druk gemaakt over het eindexamen. Toen hun vmbo-leerlingen ervoor zaten, bleken ze op een aantal punten onvoldoende getraind."

Met andere woorden: er is geen enkel empirisch onderzoek waaruit blijkt dat het nieuwe leren werkt. En uit de praktijk weten we dat het niet goed werkt. Maar waarom zou je je daar druk over maken?

Beste Luc, ik maak me daar druk over omdat vmbo-leerlingen het in deze maatschappij echt niet zo gemakkelijk hebben. En ieder klein beetje dat ze hebben opgestoken is dan winst, pure winst. Maar ik Luc, ben dan ook trainer. En dat betekent dat ik me verantwoordelijk voel voor het eindresultaat omdat dat voor een belangrijk deel van mij als trainer afhangt.

En of mijn trainingstechnieken werken, is al lang geen vraag meer. Want er zijn series onderzoeken zowel fundamenteel als toegepast waaruit dat blijkt. En alsof dat nog niet genoeg is, hebben we ondertussen een gigantische praktijkervaring en ik zo langzamerhand ook.

Wat jij voorstelt, Luc, is het experimenteren met kwetsbare vmbo-leerlingen. Jij onderwerpt ze of ze dat willen of niet aan omstreden behandelingen terwijl er geen onderzoek is waaruit blijkt dat die behandelingen verantwoord en nuttig zijn. En ondertussen pleit je jezelf vrij door te stellen dat het leren de verantwoordelijkheid van de leerling is.

Ik vraag me af, wat het 'nieuwe leren' zo aantrekkelijk maakt. Ik denk het ook te weten. Als opleider hoef je eigenlijk nog maar heel weinig. Het is allemaal de verantwoordelijkheid van de leerling. Opleiders vinden het natuurlijk heerlijk zulke verhalen te horen van een 'deskundige'. Maar voor kwetsbare vmbo-leerlingen is het, vrees ik, maar al te vaak het begin van het einde.

1 Comments:

Anonymous Anoniem said...

Bedankt voor de interessante informatie

12 december, 2009  

Een reactie posten

<< Home