vrijdag, november 30, 2007


Vastgelopen onderwijs door procesgericht denken


In de Volkskrant van vandaag kan ik lezen over de scholierenstaking (Volkskrant, 30 november 2007, p. 1, Scholen weten zich geen raad met scholierenstaking). Het achterliggende probleem is de 1040-uur norm die de Tweede Kamer de minister dwingend aan de scholen heeft laten opleggen.

Hoe merkwaardig die norm is, ontdekte ik samen met mijn zoon in het kader van het vak Project Management. Volgens zijn leerboek moeten doelen SMART zijn. Dat wil zeggen: Specifiek, Meetbaar, Aanwijsbaar (d.w.z. de mensen die verantwoordelijk zijn)/Acceptabel (voor de uitvoerders), Realistisch (uitvoerbaar) en Tijdgebonden (deadline). Als voorbeeld kozen we de 1040-uur norm.

Die 1040-uur norm is specifiek, meetbaar (je kunt aangeven hoeveel je er onder zit), aanwijsbaar (de instellingen die hem moeten uitvoeren zijn de scholen) en de norm is tijdgebonden (de 1040 uur moeten ieder schooljaar gehaald worden). Maar is die norm ook acceptabel? Wat is het nut? De echte reden voor die norm is natuurlijk dat kinderen iets moeten leren. Het doel zou dus niet moeten zijn dat kinderen 1040 uur op school zitten, maar dat ze de nodige dingen leren. De norm is dus een typisch geval van een fout gekozen doel. Men wil naar Amsterdam en kiest als doel om 200 kilometer met de auto te rijden. Maar na afloop ben je nog steeds niet in Amsterdam.

Behalve dat de norm dus verkeerd gekozen is, is de norm ook nog eens niet realistisch. Want je kunt hardwerkende gymnasium leerlingen moeilijk verplichten nog meer kostbare uren op school rond te lummelen.

Op pagina 25 van diezelfde Volkskrant het artikel Het wurgen van de trotse vakdocent over onder andere het boek van Ton van Haperen: De ondergang van de Nederlandse leraar. Hij schetst een weinig opwekkend beeld van de leraar in het moderne onderwijs.

Kan ik hier als docent, trainer en onderwijspsycholoog iets verstandigs opmerken over de problemen met ons onderwijs. Laat ik een poging wagen.

1. De ellende in het onderwijs is in feite beperkt tot het gesubsidieerde onderwijs. Er is geen enkele aanwijzing dat bedrijfstrainingen, sporttrainingen, etc. opeens allemaal slechter zouden functioneren.

2. Onderwijs lijkt voor de gemiddelde Nederlander simpel, maar is het niet. De gemiddelde Nederlander baseert zijn kennis van onderwijs op zijn eigen onderwijs-ervaringen. Een onderwijzer voor de klas. Uitleg. Regelmaat. Discipline. Zo moet onderwijs dus zijn, weet hij/zij tenslotte na tientallen jaren zeker. Van de hele moderne onderwijs-technologie en research is men vrijwel volledig niet op de hoogte.

3. Instellingen krijgen van het Ministerie jaarlijks een grote zak geld. Daar tegenover staat een soort vage verplichting onderwijs te verzorgen. We weten dus nu zelfs hoeveel: 1040 uur.

5. Die instellingen hebben dus veel geld en verder hebben ze een bepaalde structuur. De mensen aan de top hebben de meeste macht, de mensen aan de basis (de leraren en docenten) hebben niets meer in te brengen en te vertellen. Zij krijgen hun orders en moeten verder hun mond houden.

6. Wil je dus binnen zo'n onderwijsinstelling het iets leuker krijgen, dan moet je jezelf omhoog werken. Dat lukt niet door goed onderwijs te geven. Dat lukt alleen door te zorgen dat je managementtaken krijgt en verder doordat je je superieuren stroop om de mond smeert. De kwaliteit van het onderwijs speelt binnen de instelling dus amper of geen rol.

7. Dat wordt ook bevorderd doordat het ministerie wel eist dat er onderwijs wordt gegeven, maar niet controleert wat dat onderwijs precies oplevert.

8. Ondertussen komt en het Ministerie en het managementteam steeds met nieuwe plannen en voorschriften over hoe het allemaal weer totaal anders moet. Want iedere Minister en iedere manager moet natuurlijk wel daadkracht tonen.

9. Studenten krijgen ondertussen geld om te studeren en hebben zodra ze een diploma hebben betere kansen op de arbeidsmarkt. Die willen dus primair zo weinig mogelijk doen, een zo'n leuk mogelijke tijd en verder maar 1 ding: dat diploma.

10. Vakkennis bij docenten is al lang geen selectiecriterium meer. Waarom zou een docent deskundig moeten zijn op een bepaald vakgebied? Maar wat je niet hebt, kun je ook niet overbrengen. Zo simpel is het helaas. Een juf op de basisschool die de essentie van een getal splitsen, niet begrijpt, richt bij pakweg 25 kinderen per jaar gedurende 40 jaar een onvoorstelbare schade aan. We praten dan in totaal over 1000 kinderen.

11. Wanneer een docent wel vakkundig is op zijn vakgebied, is hij nog lang niet deskundig op het gebied van de moderne onderwijstechnologie. Een mens kan niet alles. Het gevolg is dat docenten die en deskundig zijn op hun vakgebied en deskundig zijn op het gebied van moderne instructiemethoden vrijwel niet bestaan. En voorzover ze wel bestaan, hebben ze niets te vertellen, want door het Ministerie en het management wordt hun voorgeschreven wat en hoe ze het moeten doen.

De punten hierboven zijn allemaal negatief geformuleerd. Ze zijn misschien wel juist, maar we schieten er niet veel mee op. Hoe zou je onderwijs dan wel moeten vormgeven?

1. Voor effectief onderwijs hebben we centraal geregelde examens nodig. Vroeger had men het over doelstellingen. Maar met doelstellingen kun je niet meten. Pas wanneer die doelstellingen voortdurend worden uitgewerkt in centrale examens kun je echt meten. Ook uit vergelijkend onderzoek blijkt dat landen met centraal geregelde examens het beter doen. Op het moment dat de school of de docent zelf de toetsing mag regelen, bind je de kat op het spek. De docent zal concluderen dat het allemaal prima is, of hij zal concluderen dat het niet prima is, omdat het een domme leerling was. Iedere externe prikkel ontbreekt daardoor uiteindelijk. Stel je voor dat iedere rijschool haar eigen rij-examen mag afnemen.

2. Voor effectief onderwijs heb je concurrentie nodig. Wanneer je met subsidies de markt beperkt tot enkele grote aanbieders, ben je verkeerd bezig. Zaken als veel kleine scholen zijn dus belangrijk. Dat staat dus haaks op het idee van weinig grote scholen.

Verder moeten kinderen, leerlingen en studenten volledig zelf kunnen kiezen. Dus vrije schoolkeuze en ook vrije keuze van leermiddelen. Het idee dat je kinderen dus zou moeten dwingen naar school te gaan en daar 1040 uur te blijven, is volstrekt achterhaald.

De beslissing hoe een leerling of student zich voorbereidt op een examen, moet worden genomen op het laagst mogelijke niveau. Dat wil zeggen: de leerling of student moet zelf kiezen welke opleiding hij daarvoor wil gebruiken. En wanneer hij/zij het wil doen via zelfstudie uit een boek, is dat ook prima.

Dat betekent ook stoppen met het subsidiëren van onderwijsinstellingen en daarmee kunstmatig verstoren van het prijsmechanisme. Als men onderwijs wil subsidiëren, kan men beter de leerling eventueel via het behaalde resultaat subsidiëren.

3. Voor effectief onderwijs hebben we gemotiveerde studenten en leerlingen nodig. Op het moment dat een diploma op de arbeidsmarkt een bepaalde meerwaarde vertegenwoordigt, willen mensen zich ook inzetten om dat diploma te halen. Het rijbewijs halen vergt een dure opleiding, maar omdat een rijbewijs belangrijke voordelen biedt, zijn mensen toch bereid tot die investering. Op het moment dat je mensen gaat betalen om een opleiding te volgen, zoals nu in feite gebeurt, ben je snel verkeerd bezig.

Als de overheid zich dus wil inzetten voor ons opleidingsniveau, moet ze zich dus allereerst druk maken over centrale examens. Maar waar ze zich in werkelijkheid vooral mee bezig houdt, is het op de been houden van een gigantisch onderwijsapparaat op kosten van de belastingbetaler waarvan de effectiviteit op geen enkele manier is aangetoond. Of gesubsidieerd onderwijs echt enig positief effect sorteert, weten we op het moment helemaal niet. Wel weten we uit Amerikaanse ervaringen dat 'home schoolers' het belangrijk beter doen. Dat voorspelt dus niet veel positiefs voor het gesubsidieerde onderwijs.

Bij de bovenstaande punten staat niets over onderwijsmethoden. En terecht. Je moet onderwijs zien als het bereiken van een bepaald doel. Dat doel moet wel duidelijk zijn aangegeven en gemarkeerd. Anders probeert niemand het te bereiken. Vervolgens heb je verschillende aanbieders van transport naar het doel die ieder hun eigen specifieke onderwijsprogramma volgen. Welke weg en welk vervoersmiddel die aanbieder kiest, is zijn probleem. Als het goed is, kiest uiteindelijk de gebuiker op zaken als prijs, inspanning, gemak. Maar belangrijk is wel dat die gebruiker zeker weet dat de vervoerder hem/haar ook op het beloofde punt aflevert. En daarvoor heb je die centrale examens nodig. Zonder die centrale examens is de markt volstrekt ondoorzichtig.

De politiek werpt zich dus op als aanbieder van onderwijs waarmee ze de markt volledig ontregelt. Wat ze juist zou moeten doen, is een systeem van output-controle in het leven te roepen, zodat gebruikers de kans krijgen onderwijsaanbieders te vergelijken op hun resultaten. Het grote probleem met ons vastgelopen onderwijs is dat men niet resultaatgericht denkt, maar procesgericht. Men concentreert zich op het onderwijsproces (dat wat er allemaal aan onderwijs gegeven wordt) in plaats van op het resultaat (dat wat iemand na afloop kan).

Helemaal verwonderlijk is dit overigens niet. Bij onderwijs zie je het proces duidelijk of althans dat denk je. Je ziet kinderen in een klas met een onderwijzer. Wat je niet ziet, is waar het uiteindelijk om gaat. Een kind dat vlot overweg kan met breuken. Om dat zichtbaar te maken, heb je iets speciaals nodig: een toets. En omdat alle toetsen ook weer van elkaar verschillen is dan de uitkomst nog niet erg zichtbaar. Pas als je de toets goed bekeken hebt, krijg je een idee van de waarde van de uitkomsten. Het gevolg is dat bij onderwijs iedereen denkt aan uren die gevuld moeten worden. En dat vrijwel niemand zich afvraagt, wat nu het uiteindelijke leerresultaat van al die uren is.

Ook het zogenaamde nieuwe leren past naadloos in dit paradigma van het procesgerichte denken. Men concentreert zich op het onderwijsproces en het onderwijsaanbod. Het leerproces moet anders. De leerling moet actiever worden. Vaak is dat ook zo. Maar uiteindelijk kom je op die manier niet verder omdat het resultaat niet gemeten wordt. Het grote probleem bij onderwijs is dat doelstellingen niet meetbaar zijn. Onderwijs is daardoor vooral het produceren van gebakken lucht. Op het moment dat die doelstellingen meetbaar zijn gemaakt door ze te vertalen in landelijke en centrale examens zoals bij het rijbewijs is gebeurd, is in de praktijk het probleem eigenlijk opgelost. Natuurlijk hebben we nog steeds rij-opleidingen en natuurlijk zakken er nog kandidaten. En natuurlijk kost die rij-opleiding veel geld. Maar nergens hoor je geluiden over het dalende niveau van de rij-opleidingen. Integendeel, je krijgt eerder de indruk dat de eisen die aan de kandidaten worden gesteld geleidelijk steeds hoger worden.

Het is verleidelijk je vrolijk te maken over al die domme politici die er zo'n zooi van maken. Toch is dat het probleem wat ontkennen. Ook docenten doen in de praktijk net zo hard mee met dat procesgerichte denken. Wat behandel ik straks in de les? Hoeveel lessen hebben we? Zijn de sheets wel mooi verzorgd? Is er wel een studiehandleiding die aan de norm voldoet? Zijn er wel indrukwekkende opdrachten? Wordt er wel op academisch niveau feedback gegeven? Hoeveel uur staat er voor het onderdeel? Vaak kunnen docenten ook moeilijk anders en vaak zijn ze hier ook tevreden mee. Zij hebben gedaan, wat ze moesten doen.

Zelfs studenten maken zich net zo hard aan het probleem schuldig. In het kader van een studie-onderdeel hebben een 50-tal studenten van mij presentaties gegeven. Deze studenten doen bovendien nog een op communicatie gerichte opleiding. Je zou dus denken dat juist deze groep studenten wel iets weet van het met succes overbrengen van informatie. Mijn ervaringen op dit punt zijn echter genuanceerder. Om te beginnen zijn de verzorgde presentaties ogenschijnlijk van een hoog niveau. De sheets zijn verzorgd. De presentatie is helder en verzorgd. Deze studenten hebben misschien moeite met andere zaken, maar in doorsnee niet met presenteren, lijkt het.

Als je echter de moeite neemt, wat nauwkeuriger te kijken, zie je iets anders. Het doel van een presentatie is bepaalde informatie over te brengen. Het gaat er dus om hoeveel van de aangeboden informatie uiteindelijk nog herinnerd wordt of nog aantoonbaar aanwezig is bij de toehoorders. Je zou denken dat dit uitgangspunt voor dit soort studenten volstrekt bekend zou zijn. Maar dat is het niet. Waarom moet er iets overkomen? Men heeft toch goed gepresenteerd? Dat mensen al dat gepresenteerde niet als een soort videocamera opslaan, is hun schuld toch niet? De focus is dus op de aanbodkant en niet op het resultaat.

Ook bij uitgevers van studieboeken zie je hetzelfde mechanisme in werking. Het studieboek is prachtig uitgegeven in meerkleuren druk. Verder is het verlevendigd met vaak volstrekt niet ter zake doende foto's en plaatjes. Bladzijden zijn soms moeilijk leesbaar doordat de achtergrond in kleur is gedrukt. Sommige studieboeken bevatten amper tekst en vooral veel plaatjes en afbeeldingen. Het boek moet er vooral leuk, levendig en motiverend uitzien. Je kunt dat uitgevers ook niet echt kwalijk nemen, omdat de docent die een nieuw boek kiest, in de praktijk niet de moeite neemt dat boek eerst goed door te lezen. Daarvoor heeft hij geen tijd. Hij/zij is dus geneigd zijn oordeel te baseren op een oppervlakkige indruk.

Monitoring educational achievement is fundamental to understanding the health of a country’s educational system and the health of a country’s education system is central to maintaining its competitive economic advantage and maintaining social and economic progress. Dr. Hans Wagemaker, Executive Director, International Association for the Evaluation of Educational Achievement (IEA).


Als we in Nederland beter onderwijs willen, zullen we de onderwijsresultaten voorop moeten stellen. En dat kan pas, nadat we die landelijk zijn gaan meten en daar landelijke normen voor opgesteld hebben. Op dit punt zou de politiek eindelijk eens wakker moeten worden.


zaterdag, november 17, 2007


Verplichte rekentoets voor de Tweede Kamer?


De olie raakt op. Het CO-2 gehalte van de atmosfeer neemt steeds sneller toe. Met de bestrijding van de opwarming gaat het ook al niet echt goed. In Afghanistan sneuvelt zo af en toe één van onze landgenoten. Ondanks al die ellende heeft de Tweede Kamer haar gevoel voor humor weten te bewaren.

"Deze week besloot de Tweede Kamer een verkennend onderzoek te laten doen naar het creëren van één of meerdere eilanden voor de kust met een oppervlakte van tussen de 50 duizend en 100 duizend hectare..." Peter de Waard prikt in De Volkskrant van zaterdag (10/11/2007, p. 2, "Ach, het denken gaat weer zeewaarts") het hele verhaal op een keurige manier lek. Hij doet dat door een deskundige op dit gebied, waterbouwkundig ingenieur Ronald Waterman, te interviewen.

Wat vindt Waterman van dit prachtige idee? Waterman is nooit negatief, vertelt hij. Hij vertelt ook dat de kosten van landaanwinning dicht bij de kust in ondiep water al 1 miljoen per hectare bedragen. In een zee van 20 meter diep moet je rekenen met een dijk van 30 meter hoog, constante bemaling en uiteraard met een veelvoud van dit bedrag.

De druk die je moet opvangen en afvoeren via het kwelwater is bij een waterverschil van 1 meter 100 gram per vierkante centimeter. Bij 20 meter is dat 2 kg per vierkante centimeter, dus 20 keer zo veel. Het water spuit dus letterlijk de grond uit. Dat betekent niet alleen een dijk van 30 meter, maar ook nog eens als een gek pompen om het kwelwater weg te werken. Laten we niet moeilijk doen en de kosten per hectare schatten op het 20-voudige. In werkelijkheid zal het eerder 200-voudig zijn als het technisch mogelijk is, wat nog zeer de vraag is. Voor onze polder van 100 duizend hectare komen we dan uit op een bedrag van 100.000x20 miljoen euro. Dus 2 duizend miljard euro. Laten we niet kinderachtig doen en zeggen dat we dit bedrag tegen 5% kunnen lenen. Dat is nogal optimistisch wat in werkelijkheid is het een zeer riskante belegging bij zo'n diepe polder. Per jaar bedragen dan alleen de rentekosten per Nederlands gezin al meer dan 15.000 euro. Een leuke financiële molensteen voor het gemiddelde Nederlandse huishouden. Met de stijgende olieprijs kan dat er ook nog wel bij, moet men gedacht hebben.

Je kunt het ook nog anders uitrekenen. Uitgaande van onze veel te optmistische veronderstelling van 20 miljoen/hectare kom je uit op 2000,-- per vierkante meter waarin dan nog niet de kosten van bemaling en verzekering zitten opgenomen. Verder is het onduidelijk of iemand daar durft te gaan wonen en of je dat als overheid zelfs wel kunt toelaten in verband met de veiligheid. Dat wordt dus duur natuurgebied daar in de Noordzee waarvoor je eerst het milieu gigantisch op zijn kop hebt moeten zetten.

Waar een klein land al niet groot in kan zijn. Misschien wordt het tijd dat we niet alleen voor onze PABO-studenten een verplichte rekentoets invoeren, maar ook voor onze volksvertegenwoordigers zodat ze voortaan dit soort sommetjes zelf kunnen maken.


vrijdag, november 02, 2007


Voortbestaan van de mens in gevaar? Ach, nou ja...


In mijn vorige notitie was ik nogal somber over de mogelijkheid het smelten van de ijslaag op Groenland te voorkomen. Ik sta in dat standpunt jammer genoeg niet alleen, lees ik in NRC Handelsblad van 25 oktober 2007 op p. 10: "Van duurzaamheid is geen sprake" door Karel Knip. Het vierde UNEP rapport 'GEO-4' hier is niet echt enthousiast over de vorderingen die de wereld op milieugebied gemaakt heeft sinds 1987. (UNEP is de milieucommissie van de VN.) Niet één van de grote milieuproblemen is sinds 1987 dichter bij een oplossing gekomen. Wel is de wereldbevolking met 1/3 toegenomen in die tijd, de handel met 200%, de uitstoot van CO2 ook met 1/3 en verder namen de inkomens wereldwijd gezien met 2% per jaar toe. Economisch gaat het dus goed, maar met het milieu niet. UNEP ziet de klimaatverandering als het grootste probleem. Volgens UNEP is aanpassing aan de klimaatverandering nu een noodzaak, omdat broeikasmaatregelen, mochten die er nog komen, een verdere stijging van de temperatuur toch niet meer zullen voorkomen. Zo is de verwoestijning van o.a. Spanje waarschijnlijk toch niet meer te keren. De effecten van de steeds intensievere landbouw bedreigen de levensomstandigheden van 1/3 van de wereldbevolking.

In NRC Handelsblad van 31 oktober 2007 (p. 6) publiceert Jan Terlouw een stukje met dezelfde titel als ik hierboven heb gebruikt: Voortbestaan van de mens in gevaar. Ach, nou ja... Aanleiding voor zijn stukje is het hierboven door mij aangehaalde stukje over het UNEP-rapport. Terlouw merkt allereerst op dat dit geen voorpagina-nieuws was. Al die uiterst verontrustende mededelingen waren niet goed genoeg voor de voorpagina. Economisch nieuws is dat al snel wel, dit niet. Er wordt heel wat afgepraat over de klimaatverandering en de noodzaak er iets aan te doen, schrijft hij.

Terlouw vindt dat er technische oplossingen voor handen zijn. Het is een economisch probleem, maar qua kosten zou het om een beperkt percentage van de wereldproductie gaan. Nee, het werkelijke probleem is politiek en de belangen van de grote bedrijven: oliemaatschappijen, elektriciteitsproducenten en autofabrikanten, vindt hij.

Het eerste deel van zijn verhaal lijkt me wel te kloppen. Het tweede deel niet. Wat min of meer wel klopt, is dat we vermoedelijk technisch de zaak zouden kunnen oplossen. En dat zou dan om meer moeten gaan dan de CO2 uitstoot te beperken. Het teveel aan CO2 zou grotendeels weer uit de atmosfeer gehaald moeten worden. Dat is mijn standpunt, maar vermoedelijk nog niet het zijne.

Het grote probleem is echter dat niemand daar echt zin in heeft. Alleen al om de uitstoot van CO2 in Nederland dit jaar weer uit de atmosfeer te verwijderen, zou een gigantisch bedrag kosten. Geen enkele Nederlander zit daar echt op te wachten. We willen graag blijven autorijden, we willen graag met het vliegtuig op vakantie en we willen thuis lekker lang onder een hete douche. En zelfs al zou heel Nederland om gaan dan nog zou ook de rest van de wereld moeten volgen. Op het moment dat je in een ontwikkelingsland moet kiezen tussen geen eten en geen CO2 uitstoot of wel eten en wel wat CO2 uitstoot is die keuze niet moeilijk. Voor ons is die keuze misschien iets minder dramatisch, maar de uitkomst is hetzelfde. Ook wij zijn niet in staat die gemakkelijke auto te laten staan. En ook wij zijn niet bereid in een koud huis te wonen, zo lang het anders kan. En ook wij willen vleestomaten midden in de winter voor onze salades zo lang we die kunnen kopen.

Met of zonder politiek, met of zonder grote bedrijven, op dat punt zitten wij mensen allemaal gelijk in elkaar. We zijn typisch korte termijn denkers en dat zal niet zo maar veranderen. Mentaal zijn we niet opgewassen tegen dit soort lange termijn problemen. Daarom denk ik net als het UNEP dat die opwarming stevig doorgaat en dat we daar maar mee moeten leren leven.

De suggestie dat het voortbestaan van de mensheid in gevaar is, lijkt me op dit moment wat overtrokken. Natuurlijk zullen er veel mensen uiteindelijk overlijden door dit soort zaken. Maar de meesten zullen overleven en lekker doorgaan met CO2 uitstoten.

Eigenlijk vind ik de reactie in de titel, die Terlouw afkeurt, wel verstandig. Wat voor zin heeft het ons hier al te druk over te maken. Sommige dingen heb je in de hand. Andere niet. Dit is iets dat we met zijn allen doen, terwijl we onszelf en onze medemensen niet in de hand hebben. Dat is beroerd, maar het is gewoon niet anders. We moeten er misschien maar mee leren leven.