maandag, augustus 21, 2006


''Het denken van den schaker''


Adriaan de Groot is niet meer. Hij is vermoedelijk de belangrijkste psycholoog in Nederland van na W.O. II. Toch heb ik net zijn boek 'Methodologie' weggekieperd. Ik ben er nooit enthousiast over geweest, maar ik had dan ook een totaal andere achtergrond dan veel andere psychologen. Allicht moest je meten. Allicht moest je aantonen. Allicht moest je kwantificeren. Allicht moest je toetsen. Er stond voor mij weinig nieuws in en sommige dingen vond ik te soft. Maar ik was dan ook een generatie later.

Met zijn uitspraak dat je pas iets weet, als je iets kunt voorspellen, ben ik het altijd van harte eens geweest. Ook zijn pleidooi tegen de lerarenvergadering en voor objectieve toetsing: volkomen mee eens, maar iedereen gaat gewoon door op de oude voet.

De belangrijkste ontdekking van De Groot staat in 'Het denken van den schaker'. Dat leverde hem internationale erkenning op en het boek werd zelfs vertaald in het Engels.

Wat was die ontdekking eigenlijk? Dat blijkt merkwaardig genoeg helemaal niet meer zo simpel te achterhalen. Het boek is algemeen bekend. Dat het een belangrijk boek c.q. ontdekking was, is ook overal te vinden, maar wat die ontdekking nu precies inhield....

De beste ingang vond ik ergens in de Wikipedia, maar niet precies waar je hem zou verwachten. Ik ben zo vrij geweest, het stukje in de Wikipedia nogal aan te vullen. Ik laat het hier volgen (voordat iemand anders het weer kan weghalen). De oorspronkelijke tekst heb ik cursief gezet.

------------
Onderzoek van A.D. de Groot

De Nederlander A.D. de Groot verrichtte baanbrekend onderzoek naar het denken van de schaker. In 1946 publiceerde hij zijn proefschrift.

Hij liet bijvoorbeeld grootmeesters en 'gewone' mensen circa 5-6 seconden kijken naar een stelling. De grootmeesters konden daarna met 92% nauwkeurigheid de stelling reproduceren. De gewone mensen kwamen niet verder dan 50%.

Dit verschil was er echter alleen bij 'natuurlijke' stellingen, die zich in een gewone schaakpartij kunnen voordoen. Bij een volkomen willekeurige plaatsing van de stukken op het bord scoorden grootmeesters nauwelijks beter.


De term 'patroonherkenning' is in dit verband mogelijk wat misleidend. Het onderzoek laat immers niet zien dat de grootmeesters een patroon in de stelling hebben herkend, maar laat juist zien dat ze vrijwel de volledige stelling kunnen reproduceren. Met andere woorden: ze hebben de stelling herkend.

Dat het inderdaad om 'herkenning' gaat, blijkt ook uit het vervolgexperiment waarin de stukken op een willekeurige wijze op het bord geplaatst waren. Met dit soort stellingen hadden de grootmeesters geen ervaring en scoorden ze dus amper beter dan 'gewone' mensen.

Waarom grootmeesters de stelling herkennen, kan uit het experiment niet afgeleid worden. Maar het ligt natuurlijk voor de hand om te veronderstellen dat dit komt door hun uitgebreide schaakervaring en studie van schaakstellingen. En verder ligt het natuurlijk voor de hand om te veronderstellen dat je door die ervaring en studie beter weet, welke vervolgzet je wel en niet moet doen.

Dit onderzoek van De Groot laat dus in feite zien, dat ervaring bij grootmeesters kennelijk een belangrijke rol speelt. In een ander deel van zijn promotie-onderzoek laat De Groot zien dat grootmeesters niet echt meer zetten vooruit kijken of rekenen dan gewone spelers. Ook dat deel van het onderzoek steunt dus het idee dat het bij schaken vooral gaat om 'herkenning' en 'ervaring' en niet zo zeer om pure rekencapaciteit of 'intelligentie'.

Overigens mag in dit verband ook de term 'herkenning' niet al te letterlijk worden genomen. Dat een grootmeester de stelling in enkele seconden vrijwel volledig in zich heeft opgenomen, hoeft niet te betekenen dat hij die exacte stelling al eerder gezien heeft. Vergelijk het met gezichtsherkenning. Wanneer je iemand op straat herkent, zijn er ook altijd sommige détails anders, maar ondanks dat herken je toch die persoon.

Ook sluit dit onderzoek niet uit dat een een bepaald soort intelligentie toch een grote rol speelt bij schaken. Het kan immers goed zijn dat de ene speler na 100.000 partijen gemakkelijk stellingen 'herkent' terwijl de ander dat na 100.000 partijen nog maar amper doet.
----

Het merkwaardige hier is dat De Groot gezien wordt als een voorloper van de 'cognitieve revolutie' in de psychologie. Maar dit baanbrekende stukje onderzoek lijkt gek genoeg maar 1 ding te kunnen betekenen, zou ik denken: ervaring is essentieel. M.a.w. schaken is niet een kwestie van denken, maar van ervaring, althans bij mensen.

Je zou kunnen denken dat dat voor moderne schaakcomputers niet opgaat, omdat die sterke op brute rekenkracht gebaseerd zijn, maar dat is niet helemaal waar, want ze hebben vaak gigantische bibliotheken van eerder gespeelde partijen aan boord.

Het wordt nog gekker als je bedenkt dat De Groot later in zijn leven de 'ontdekking' deed dat een slimme student ontzettend veel sneller dingen oppikte dan een domme student. Hij concludeerde daaruit met grote stelligheid dat je dat via onderwijs nooit kon corrigeren. Bij onderwijs ging het dus in feite om het selecteren van de slimsten.

Hij was op dat moment al zo beroemd, dat niemand hem meer durfde tegenspreken. Maar het idiote is natuurlijk dat hij die conclusie 'onderwijs haalt eigenlijk niets uit' nooit op fatsoenlijk onderzoek gebaseerd had, hoewel hij dat zelf volgens zijn methodologieboek een eerste vereiste vond. Wat hij had moeten doen op zijn minst, was dit uit te testen. Dat is natuurlijk heel moeizaam en bewijst bij negatieve resultaten vervolgens nog niets (je vindt geen effect maar dat kan ook komen doordat je de verkeerde methode volgde).

Maar in zijn schaakonderzoek vond hij in feite dus ook al precies het omgekeerde. Het is de ervaring die telt. Eerst vergeet hij dus alles van methodologie en daarna vergeet hij de uitkomsten van zijn eigen onderzoek. Kennelijk heeft beroemd zijn een vernietigend effect op de cognitieve capaciteiten.

Een schaker schaakt zo goed dus omdat hij gewoon de juiste zet, weet. Hij hoeft als het ware niet meer na te denken. Hij kent die stelling en weet de juiste zet. Het is geen denkspel, maar een weetspel.

Nu wordt de zaak nog gekker. Als het kwestie is van de juiste zet weten, dan kunnen we dus ook trainen, zou je denken. Dan heeft schaakonderwijs zin!

En dat is dus weer niet zo. Schaakonderwijs heeft, voorzover we weten, niet echt effect. Hoe komt dat? Iedere schaakpartij is ogenschijnlijk anders. Je hebt dus een gigantische hoeveelheid ervaring nodig en een schaakkursus levert die natuurlijk niet echt. Het effect van schaaktrainingen in de wedstrijdpraktijk valt vaak bitter tegen. Volgens TO-afstudeerder Arjeh Willemze vergeten trainers dat schakers alle onderdelen van het spel moeten beheersen, en dat ze deze op elkaar moeten kunnen betrekken.